[Binnenin het binnenland (vervolg)]
huis en zijn lichaam sterven samen. Zijn ramen zijn dichtgetimmerd. En nu is hij nog slechts zijn handen. Ik denk dat hij staar heeft. Hij kan in elk geval nauwelijks zien en wiedt de stenen uit zijn tuin op handen en voeten. Misschien is hij een chirurg die een wond schoonwast of een vurige minnaar met tastzin. Ik moet zeggen dat ik hem met een bang oog gadesla. Als mijnendetectors grazen zijn handen in cirkels voor hem uit. Jouw tepels hadden dezelfde kleur als je ogen. Kiezel. Verfrommeld papier. Stuk verknoopt touw. Hij bukt zich diep naar de grond, pakt iets zilverachtigs op, houdt het voor zijn neus. Folie? dop? munt? Binnenin hem zit - ja, wat eigenlijk? Weet hij nu meer omdat hij alles moet bevoelen en besnuffelen om te zien? Een romantisch wrede gedachte. Hij buigt het dons op je armen als een bries. Je schreef: iets is vreemd als we het niet begrijpen. Ik schrijf terug: toen ik van je hield begon ik volgens mij aan mijn dood.
Billy, ik zou je kunnen voorlezen uit Beddoes; misschien is hij wel iemand voor jou; hij zag wel iets in sterven, bevrijdde zijn bloed uit zijn aderen; en volgens hem lagen er veel armzalige liefdeszieke idioten zoals ik naast het laatste bot van wat ze vroeger waren, even vol geest en spraak, niettemin, als mevrouw Desmond, oom Halley en het reuzenrad, tante Pet, juffrouw Jakes, Ramona of de megafoon; toch keer ik hem tenslotte om, Billy, met grootspraak als enig bewijs, en ik verklaar dat, hoewel mijn inwendige organen lang geleden werden verslonden, de worm die mijn delen heeft doorgeslikt nog klopt en gloeit als een kristallen paleis.
Ja, jij was jonger. Ik was oom Halley, de museum man en zeldzame meteoor. Hier is mijn eerste grietje. In die tijd waren ze nog niet zo plat, ze zaten beter in het vlees, waren sappiger. En daar is het sperma dat ik vergoten heb, netjes in flessen met duidelijke etiketten. Kijk eens naar dit lint, het lijkt wel darm, daarin heb ik mijn spuug opgeslagen, de ellenlange woordenworm die ik geschreven heb, honderd miljoen uitstortingen of meer; o ik was van meet af aan een hele piet; zelfs al toen ik onbewust in mijn wieg lag, bestond ik van kruis tot kruin uit erectiel weefsel; hoewel ik meestal, volgens de door Plato goedgekeurde methode, gemeenschap had via het oog. Doet er ook niet toe, ouwe Holsclaw, jij bent blind. Wanneer we naar bed gaan laten we de duisternis neer; halen als Oedipus het aanstootgevende orgaan tevoorschijn en oefenen onze tastzin in het liegen. Alle katten zijn grijs, zegt meneer Teek; dus onder dekking van staar ben jij ook grijs en kun je niet van een hengst onderscheiden worden.
Ik moet me vermannen, houvast vinden, precies zoals ze zeggen, maar ik voel me gemorst, verward, zoekgeraakt. Ik heb niet de jeugd, maar de ouderdom aan mijn huis teruggegeven. Je jaagt door de stokrozen en blijft eraan haken. Ik zou haast zeggen dat je niet half zo invalide bent als ik, want ik ben nog slechts een mond. Maar ik hou me in. Dat is weer zo'n leugen van de poëzie. Ik heb al mijn organen nog, maar juist in dat opzicht schiet ik tekort - aan de wortels van mijn ervaring. Was jij niet een geestelijk dichter, Rilke? dat heb je toch zelf gezegd. Net als liefde is poëzie een door en door lichamelijke liefkozing. Die sofisterijen van mij over geest, bewustzijn en adem kunnen me nu gestolen worden. Lichaam is gelijk aan zijn en als je gewicht verliest, dan ben je minder.