Elitair onderwijs
Talloos zijn de klachten dat de literatuurwetenschap en de literatuur ook daarom op slechte voet met elkaar staan omdat de literatuurwetenschappers nog maar weinig smaak voor literatuur zouden hebben. George Steiner spreekt in After Babel over een ‘covert distaste for literature’, die men aantreft in bepaalde takken van de literaire kritiek. In veel ‘literatuurwetenschappelijke’ publicaties is die afkeer nauwelijks meer bedekt. Al in 1968 legt Karl Markus Michel veelbetekenend Ein Kranz für die Literatur (kursbuch 15) en op sommige van onze universitaire instituten wekt het woord ‘literatuur’ lacherigheid. Men gedraagt zich dan als een communist met afkeer van zijn milieu die toch in Wassenaar blijft wonen: uit hulpeloosheid en slecht geweten wendt men zich af van de Grote Literatuur, steevast met schaamrode hoofdletters gespeld en gelocaliseerd in burgerdom of middenklasse of - vanuit een ander perspectief - in de dominante sekse: men gaat aan de scharrel met literatuur-ideologiese kritiek, met vrouwen- en homoliteratuur (mits niet van Austen of Proust) en met jeugdliteratuur (mits niet te goed geschreven). De meest comfortabele uitweg is nog die naar de literatuurdidactiek, omdat men het belangstellingsniveau van aankomende leerlingen niet zo bedreigend vindt.
Over het literatuuronderwijs wordt op die manier nog al eens geschreven door lieden die al die boeken een rotzorg zal zijn, die er schichtig van worden of die op hun best aan literatuur een klein hoekje gunnen onder het motto dat moppen en raadseltjes ook produkten van ‘literaire operaties’ zijn. Ze poneren daarbij graag anti-elitair dat western, pop en stripverhaal ook kunstvormen zijn zonder zich zelfstandig en duidelijk uit te laten over films, muziek en literatuur waar een traditioneel kwaliteitsluchtje aan hangt. Ze verwarren ook graag de literatuur met het begrip ‘literatuur’ dat H.J.M.F. Lodewicks heeft overgehouden uit een beperkt begrepen negentiende eeuwse traditie. Omdat ze zich geen raad weten met wat er eigenlijk in al die boeken staat geven ze hun leerlingen opdracht neer te pennen hoe Takma het verhaal van Van Oude Mensen aan zijn psychiater zou vertellen of laten ze hun creatieve jonge publiek een rapport schrijven zoals een BVD-agent dat zou uitbrengen, nadat hij Japie, de uitvreter, een tijd gevolgd heeft.
Die laatste vondsten worden hardhandig aan de kaak gesteld in een polemisch boekje van Jacques Kruithof Het oog van de meester, dat op een opvallende manier afwijkt van het courante geschrijf over literatuuronderwijs. Kruithof gaat er van uit dat literatuur wat te bieden heeft en sluit niet uit dat literatuuronderwijs wat met literatuur kan bereiken. Hij heeft er alle oog voordat zulk onderwijs bij de tegenwoordige leerlingenpopulatie meer problemen zal opleveren dan bij een generatie die zo'n beetje de bijbel en de klassieken kende en - wat belangrijker is - waar veel lezen er thuis bij hoorde. Maar hij vindt dat ook die nieuwe schoolgeneratie teksten mag lezen die vragen stellen aan wat in haar milieu vanzelfsprekend is en dat het rebelse karakter van literatuur leerlingen kan behoeden voor een vroegtijdig inslapen of een zich voortijdig aanpassen.
Ik word al warm van alle gezeur dat over Kruithofs hoofd uitgestort zal worden, hoe zijn bescheiden en democratische stellingname die kritischer is dan veel maatschappijkritiek durft te zijn, zal worden omgebogen tot een karikatuur waar de woorden ‘elitair’, ‘ideologie’ en ‘aanpassing’ wel weer troef zullen zijn. Kruithof neemt n.l. zo uitdagend stelling (hij mist daardoor wel eens een nuance, b.v. wanneer hij over ‘maatschappelijke weerbaarheid’ uitpakt) dat de getergde schoolhervormers en literatuurwetenschappers, die zoals gezegd bij god niet begrijpen waar al dat geleuter over literatuur toe strekt, zeker de berispende vinger te voorschijn zullen halen. Zelfs Lidy van Marissing, die het toch ook niet moet hebben van mensen die het literatuuronderwijs in de hoek willen zetten, en die Kruithof verder heel serieus neemt kan het niet helemaal laten:
‘De waarde of het gebruik van literatuur staat voor Kruithof niet ter discussie. Literatuur is een Groot Goed, zonder meer. Alle moderne literatuur is mooi als een zoeken om het zoeken.’ (Volkskrant 12 mei).
Daar heb je ze weer, de hoofdletters. Kruithof stelt nergens dat literatuur een groot goed is, ook niet zonder kapitalen, en bij zijn pleidooi voor moderne teksten is hij heel subtiel en vergeet hij zelfs Van Marissing te noemen. Hij pleit slechts voor een enthousiast poëzie- en verhaalonderwijs dat bij eigen ervaringen van de leerlingen - startpunt Suske en Wiske - begint, daar niet definitief ophoudt maar verder gaat naar teksten die weerbarstiger zijn, vreemd zijn of steeds weer iets nieuws kunnen betekenen. Die teksten noemt Kruithof literatuur en dat zal hem niet door iedereen in dank worden afgenomen. Overigens had hij het zijn kundig neergesabelde opponenten wat moeilijker gemaakt als hij ze een nog concreter alternatief had voorgezet. Nu heeft hij nog te veel vluchtwegen opengelaten.
Jan van Luxemburg