Marguérite Yourcenar, Gedenkschriften van Hadrianus
Wie Marguérite Yourcenar's Mémoires d'Hadrien gelezen heeft, behoudt voorgoed een beeld van keizer Hadrianus als wereldreiziger, bestuurlijk genie en beschouwelijke levensgenieter. Het werk is ‘het portret van een bijna wijs mens’, zoals de schrijfster het zelf genoemd heeft.
Hoe verhoudt zich nu het beeld van Hadrianus zoals Yourcenar het heeft ontworpen tot de beschrijvingen die ons uit de oudheid van hem zijn overgeleverd?
In een reeks satirische portretten van zijn voorgangers op de keizerlijke troon laat Julianus de Afvallige (362-364) de keizers in chronologische volgorde temidden van de goden optreden. Hadrianus wordt als volgt getypeerd: ‘Na hem (Trajanus) kwam een indrukwekkende man binnen met een volle baard. Hij hield zich bezig met alle mogelijke dingen, maar het meest met de kunsten. Voortdurend richtte hij zijn blik op de hemel en hij was gefascineerd door occulte zaken. Silenus zei, toen hij hem in het oog kreeg: “Wat denkt U van deze intellektueel? Zou hij soms Antinoüs hier zoeken? Laat iemand hem zeggen dat de jongen hier niet is en dat hij op moet houden met zijn flauwe onzin”.’
Ziehier het beeld dat na twee en een halve eeuw wordt geschetst van een keizer die nog tijdens zijn leven aan Zeus de Olympiër werd gelijkgesteld: een amateur-artist met belangstelling voor astrologie, mysteriënreligies en magie, en bovenal een verliefde oudere man, die onder de goden onmiddellijk naar zijn verloren geliefde speurt. Nu is een satire uiteraard de laatste plaats om te zoeken naar een evenwichtige persoonsbeschrijving. Wat we er wel vinden is het stereotype beeld van een historische figuur, met overbelichting van zijn zwakke kanten.
Voor een minder eenzijdig beeld van keizer Hadrianus zijn we aangewezen op de twee hoofdbronnen voor zijn leven, de vita Hadriani, de eerste van een reeks keizerbiografieën die tesamen de Histona Augusta vormen, en het 69ste boek van Cassius Dio's Geschiedenis van Rome. De biografie beschrijft in een wat dorre, maar betrouwbare opsomming de afkomst van de keizer en zijn carrière tot de troonsbestijging. Zijn optreden als keizer wordt, naar het door Suetonius gefixeerde model van de keizerbiografie, onder een aantal aspekten rubrieksgewijs behandeld en zonder veel systematiek worden zijn bestuurlijke maatregelen gememoreerd. Wat in vergelijking met een moderne biografie pijnlijk opvalt, is het ontbreken van iedere poging om een totaalbeeld van de persoonlijkheid van Hadrianus te geven of een karakterontwikkeling te schetsen. Ook dit is overigens in overeenstemming met de traditie van het genre keizerbiografie, dat uitgaat van een statische persoonlijkheidsopvatting en waarin het aan de lezer wordt overgelaten zich uit een vloed van detailopmerkingen een beeld te vormen van de betreffende keizer. In het veertiende hoofdstuk van de vita wordt een aantal eigenschappen van Hadrianus opgesomd: ‘Hij verenigde in zich gestrengheid en beminnelijkheid, nu eens gedroeg hij zich waardig, dan weer liet hij zich gaan. Soms was zijn optreden aarzelend, dan weer slagvaardig. Hij was gierig èn gul, huichelachtig èn oprecht, wreed èn mild, kortom altijd en in alle opzichten wisselvallig.’ Zo ondoorgrondelijk was het optreden van Hadrianus op verschillende momenten van zijn leven klaarblijkelijk voor de biograaf, dat een poging tot typering deze reeks paradoxen oplevert.
Ook in de rest van de biografie vinden we naast bewondering voor Hadrianus' onmiskenbare verdiensten als bestuurder van het rijk een flink aantal kritische kanttekeningen. De auteur spreekt zijn twijfel erover uit of Hadrianus wel echt door Trajanus was geadopteerd. Hij heeft weinig waardering voor Hadrianus' excessieve belangstelling voor kunst en wetenschap en vertelt dat de goed-Romeinse Realpolitiker in zijn omgeving hem daarom ‘het Griekje’ noemden. De keizer wordt verder onmatigheid in eroticis verweten en in verband daarmee wordt zijn rouw om Antinoüs als onmannelijk afgekeurd. Zijn belangstelling voor spionnage-rapporten en in het algemeen zijn bedilzucht worden als buitensporig voorgesteld. En, wat Hadrianus' reputatie het meest geschaad heeft, de brute liquidatie van vier topfiguren uit de senaat direkt na zijn ambtsaanvaarding en op het eind van zijn leven de terechtstelling van de grijze eminentie Servianus worden bepaald niet verdoezeld.
De beschrijving van Hadrianus' regering door Cassius Dio is alleen in excerpten bewaard. Hoewel hij een historisch werk schrijft, geen biografie, worden de gebeurtenissen zo totaal door de persoon van de keizer gedomineerd dat het onderscheid tussen beide genres vervaagt. Dio prijst bij herhaling de energie en de bekwaamheid waarmee Hadrianus zijn funktie vervulde, maar ook in zijn beschrijving ontbreekt het niet aan vijandige kritiek. Hij begint met de stellige mededeling dat Trajanus Hadrianus nooit geadopteerd heeft, waarmee hij de legitimiteit van de troonsopvolging aanvecht. Ook Dio vermeldt Hadrianus' artistieke aktiviteiten, maar spreekt in verband daarmee van zijn onvermogen om kritiek van specialisten te accepteren. De architekt Apollodorus was zo onvoorzichtig over de afmetingen van de zittende goden-