[Op mij zullen ze nooit een notitie vinden (vervolg)]
aangehouden worden dan zijn ze er lelijk bij, vanwege al die aantekeningen, maar op geen van die papieren zal men lezen voor wie hij werkt.
De instructies die een westers spion meekrijgt om vijandelijke haveninstallaties te bestuderen zijn samengevat in bovengenoemde zes letters die ik ook aan Schöne heb verteld. Om haar te laten weten wie zij is.
Name. Use. Dimensions. Equipment. Storage. Transport.
Op mij zullen ze nooit een notitie vinden.
Het beste is van de deuren die gesloten zijn de sleutels te vinden. Omdat hij gesloten is, zie je vaak niet dat het een deur is. Je zoekt geen sleutel. Van de deur die open gaat zeg je: dit is de sleutel.
Er zijn deuren die verlaten zijn. Een deur in de woestijn.
Veel deuren zijn open. Je zou een sleutel moeten hebben; je zou op het idee moeten komen er naar te zoeken.
De horizon die je kruis snijdt op het moment dat je te water gaat.
Zo, stel ik mij voor, loop ik op de kade van Algiers. Ik verwacht een vrachtschip met vee, of vaten melkpoeder uit Nederland en het komt niet. De zit op een stoel en lees, de zon in mijn nek, een roman. Tenminste, zo herinner ik het mij en ik kijk op. Voor mij, enigszins ter zijde, staat een jonge vrouw die ook uitkijkt over het water. Niemand vermoedt dat zij en ik uitkijken naar hetzelfde schip.
Langzaam loop ik terug, de hete, regenachtige stad in. De roman in de hand; de mensen denken allemaal dat ik een Fransman ben, vooral omdat ik Frans spreek en negeren mij. De word door niemand aangesproken. Ik zit op mijn hotelkamer en voel me tamelijk vrij om te doen wat ik wil. Op het kleine balkon gezeten kijk ik uit over de witte stad. De dadelpalmen in de tuin dragen vruchten en ook zie ik, op weg naar mij toe, een kameel de heuvel afgaan. Hij loopt op de Rue Bouzarés. Het hotel staat aan de Rue Chébli. De kruising van beide wegen is op de kaart niet te zien, want de straten kruisen elkaar niet. Die kruising ben ik.
Of, laten we zeggen, Hamburg. Deze keer niet alleen maar met Schöne. De lees haar het verhaaltje Hundeblume van Borchert voor. Schöne hangt aan mijn schouder en leest met me mee, met haar lichaam en haar zwaarte. Met een vrouw ben je nooit alleen. Prachtig om te zien hoe ze even later, de witte knieholten aan weerszijden van het gesloten hoofd, geneukt wordt, en wel door mij, en wel in versneld tempo. Een en ander laat zich vergelijken met onweer. Daarna is de lucht opgeklaard en gaat Schöne de straat op, om ‘wat eterij te kopen’.
Als atomen in een kristal, zo denk ik dat wij in de wereld aan de telefoon staan. Met een geweldige snelheid trillen ze tegen elkaar, maar ze raken elkaar niet.
Neem, zittend aan tafel, het servet in je handen, leg het neer, breng je handen naar de rand van de tafel, breng je gewicht naar voren alsof je zult opstaan en zeg tot je gast: meneer X, ik denk dat we klaar zijn. Terwijl ik, qua gast, nog best een tijdje met deze belangrijke man had willen voortkeuvelen.
Yvonne naar London en ik naar Baden-Baden. Bij onze terugkeer troffen we elkaar in de lounge van het Rijnhotel, trokken ons terug in het aangrenzende restaurant, vol verhalen, zij vooral, tientallen mensen gezien, ik geeneen. Ik luisterde, haar belevenissen waren mijn belevenissen, ik schonk haar glas nog 's vol, vergat het mijne niet.
‘En zaligheid, waar ben jij geweest?’
Naar Baden-Baden dus. Heel andere koek. Het casino gezien, helemaal van bladgoud van binnen, ‘het casino waar Dostoyewski gespeeld heeft’. Dat begreep zij, met een goedmoedig knikje: die aparte natuur van mij. Liet zich niet meedelen. Baden-Baden, ik had net zo goed naar Krakau kunnen gaan, of naar Genève.
't Maakt allemaal niets uit. Verveling troef, waar ik mij ook ophoud, in de wereld. De red me wel.
Het feit dat ik niemand nodig heb.
Niets, niets hebben we gemeen, Yvonne en ik. Waar zij hoogte heeft, heb ik basis en breedte, of waar ik misschien diepte en hoogte heb heeft zij breedte, zeg maar uitgebreidheid. Ongeveer zoals een radiogolf zich voortplant: trillend in een tweetal richtingen die loodrecht op elkaar staan, en loodrecht op de richting van de golf zelf. Samen brengen die trillingen de golf voort en die golf dat waren wij, het enige dat wij gemeen hadden.
Soms wordt er gelachen. De mensen lachen en ontspannen zich graag. Hun denkgewoonte spoort hen daartoe aan. Een mens heeft een systeem, en dat systeem bestaat zelf ook uit weer systemen. Vol systemen zit een mens en springt hij van het ene systeem op het andere, dan doet hij dat met groot gemak. Er zijn mensen wie het lukt om alle systemen in één groot systeem onder te brengen; deze mensen onderscheiden zich van de andere mensen doordat zij nooit lachen. Hun