De Revisor. Jaargang 6
(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
[Over kleuren, wit glas en kleurenblindheid (vervolg)]hij snel op straat, begroet hij zijn kennissen, knikt naar deze en gene, ontwijkt bij het oversteken gemakkelijk de auto's en fietsen, enz., enz. Zelfs bij pasgeborenen weten we dat ze kunnen zien vanwege het feit dat zij bewegingen met de ogen volgen. Etc. etc - De vraag is: door wie moet de beschrijving worden begrepen? Alleen door iemand die ziet of ook door blinden? Het is b.v. zinvol te zeggen: ‘Iemand die ziet onderscheidt alleen met de ogen een onrijpe van een rijpe appel.’ Maar niet: ‘Iemand die ziet onderscheidt een groene van een rode appel.’ Want wat is ‘rood’ en ‘groen’?
Iets wits achter een gekleurd doorzichtig medium verschijnt in de kleur van het medium, iets zwarts zwart. Volgens deze regel moet een zwarte tekening op wit papier er achter een wit doorzichtig medium net zo uitzien als achter een kleurloos medium. DatGa naar eind2 is geen bewering uit de natuurkunde, maar een regel van de ruimtelijke interpretatie van onze visuele waarneming. Men zou ook kunnen zeggen dat het een regel voor de schilder is: ‘Wanneer je iets wits achter een doorzichtig rood voorwerp wil afbeelden dan moet je het rood schilderen.’ Schilder je het wit, dan ziet het er niet uit alsof het achter een rood voorwerp ligt.
De vraag is: hoe moet een beeld dat wij voor ogen hebben eruit zien, wanneer het een doorzichtig medium moet voorstellen? Hoe moet b.v. de kleur van het medium tot zijn recht komen? Fysisch gesproken - hoewel we ons hier niet direkt om wetten van de natuurkunde bekommeren - zou door een zuiver groen glas alles er min of meer donker groen uitzien. De helderste tint zou die van het medium zijn. Wat je door zo'n medium ziet lijkt dus op een foto. Past men dit toe op wit glas dan zou alles er weer uit moeten zien alsof het gefotografeerd was, maar in tinten tussen zwart en wit. En waarom zou men zo'n glas - als het zou bestaan - niet wit willen noemen? Is er iets tegen in te brengen, loopt de analogie met glas dat anders gekleurd is ergens fout?
Is er geen wit analogon van een doorzichtig groen glas omdat de relaties en tegenstellingen tussen wit en de overige kleuren anders zijn dan tussen groen en de overige kleuren? De kleur van een doorzichtig glas, zou men kunnen zeggen, is de kleur waarin je een witte lichtbron door het glas ziet. Maar men ziet de lichtbron helder wit door een kleurloos glas.
Met het verklaren van de kleurwoorden door het wijzen op gekleurde stukjes papier is het begrip doorzichtigheid nog niet ter sprake gebracht. Dit begrip heeft ongelijke betrekkingen met de verschillende kleurbegrippen.
Dus wanneer iemand zou willen zeggen dat je toch helemaal niet aan de kleuren merkt dat de kleurbegrippen zo verschillend zijn, dan zou je moeten antwoorden dat hij juist oog had voor het analoge (de gelijkheid) van deze begrippen, maar dat de verschillen in de relaties met andere begrippen liggen. (Hierover een betere opmerking.)
Waarin zit het beslissende verschil tussen wit en de andere kleuren? Zit het in de asymmetrie van de relaties? En dat wil eigenlijk zeggen in de bijzondere positie van wit in de kleurenoktaëder? Of zit het veeleer in de ongelijke posities van de kleuren met betrekking tot donker en licht?
Zoveel kan ik begrijpen: een natuurkundige theorie (zoals die van Newton) kan de problemen, die Goethe stimuleerden niet oplossen. Ook al heeft Goethe ze zelf niet opgelost.
En het is merkwaardig dat wit soms op gelijke voet met de andere zuivere kleuren verschijnt (vlaggen) en soms weer niet. Waarom noemt men b.v. een witachtig groen of rood ‘niet verzadigd’? Zit dat in de psychologie (de invloed) van kleuren of in de logika? Wel, dat we bepaalde woorden zoals ‘verzadigd’, ‘vaal’ etc. gebruiken, berust op psychologie; maar dat we toch een scherp onderscheid maken wijst op een conceptuele zaak.
Ik zeg hier niet wat de Gestaltpsychologen zeggen: de indruk van wit komt zus en zo tot stand. Maar de vraag is juist: wat is de indruk van wit, wat is de betekenis van deze uitdrukking; de logika van het begrip ‘wit’.
Een glad wit oppervlak kan spiegelen: Maar wat is er aan de hand wanneer men zich vergiste en datgene wat in zo'n oppervlak lijkt te zijn gespiegeld in werkelijkheid er achter zou zijn en er doorheen zou worden gezien? Zou het oppervlak dan wit-doorzichtig zijn? Ook dan komt wat we zien niet overeen met een gekleurd doorzichtig medium.
Wanneer men een kind de kleurbegrippen zou bijbrengen door te wijzen op gekleurde vlammen of gekleurde doorzichtige lichamen, dan zou de eigenaardigheid van wit, grijs en zwart beter aan 't licht komen.
Dat niet alle kleurbegrippen logisch gelijksoortig zijn ziet men gemakkelijk in. Men ziet gemakkelijk het verschil tussen de begrippen: ‘kleur van goud’ of ‘kleur van zilver’ en ‘geel’ of ‘grijs’. Maar het is moeilijk in te zien dat er een enigszins vergelijkbaar verschil bestaat tussen ‘wit’ en ‘rood’.
Melk is niet ondoorzichtig omdat het wit is, - alsof wit iets ondoorzichtigs zou zijn. Als ‘wit’ al een begrip is dat alleen betrekking heeft op een visueel oppervlak, waarom bestaat er dan geen kleurbegrip dat verwant is met ‘wit’ en betrekking heeft op doorzichtige voorwerpen? | |
[pagina 89]
| |
Onze kleurbegrippen hebben soms betrekking op substanties (sneeuw is wit), soms op oppervlakken (deze tafel is bruin), soms op de belichting (in een roodachtig avondlicht), soms op doorzichtige voorwerpen. En is er ook niet een toepassing op een plaats in het gezichtsveld, logisch onafhankelijk van een ruimtelijk verband? Kan ik niet zeggen: ‘Daar zie ik wit’ (en het b.v. schilderen), ook wanneer ik het beeld dat ik voor ogen heb helemaal niet ruimtelijk kan aangeven (kleurvlekken)? (Ik denk aan een pointillistische manier van schilderen.)
Men zou geneigd kunnen zijn te geloven dat een analyse van onze kleurbegrippen uiteindelijk leidt tot de kleuren van posities in ons gezichtsveld. Deze kleuren zouden onafhankelijk zijn van iedere ruimtelijke of fysische interpretatie, want in dit geval zou er noch belichting noch schaduw, noch glans noch doorzichtigheid of ondoorzichtigheid, etc. zijn.
Een kleurenblinde begrijpt de bewering dat hij kleurenblind is. De blinde de bewering dat hij blind is. Maar ze kunnen deze zinnen niet toepassen op alle manieren waarop iemand die normaal ziet dat kan. Want zoals iemand die normaal ziet taalspelen beheerst die zij niet kunnen leren, zo kan hij ook taalspelen met de woorden ‘kleurenblind’ en ‘blind’ leren.
Zou een lid van een kleurenblinde stam niet op de gedachte kunnen komen zich vreemdsoortige mensen voor te stellen (die wij ‘normaal ziend’ zouden noemen)? Zou hij niet zo iemand die normaal ziet b.v. in het theater kunnen uitbeelden? Zoals hij ook iemand kan uitbeelden die de gave heeft te profeteren, zonder zelf deze gave te bezitten. Dat is op z'n minst denkbaar.
Ik kan me voorstellen hoe iemand zou handelen voor wie onbelangrijk is wat voor mij belangrijk is. Maar kan ik me zijn toestand voorstellen? - Wat betekent dat? - Kan ik me de toestand voorstellen van iemand voor wie belangrijk is wat voor mij belangrijk is?
Kan men iemand hogere wiskunde beschrijven anders dan door het hem te leren? Of ook: is dit onderwijs een beschrijving van de manier van rekenen? Iemand het tennisspel beschrijven betekent niet het hem leren (e.o.). Aan de andere kant: wie niet zou weten wat tennis is en het nu leert spelen, die weet het dan (‘Knowledge by description and knowledge by acquaintance.’)
Wie een absoluut gehoor heeft kan een taalspel leren dat ik niet kan leren.
Datgene waarover ik zo langdurig schrijf kan voor een ander met een minder bedorven verstand vanzelfsprekend zijn. We zeggen: ‘Laten we ons mensen voorstellen die dit taalspel niet kennen.’ Maar daarmee hebben we nog geen duidelijke voorstelling van het leven van deze mensen, in welke opzichten het afwijkt van ons leven. We weten nog niet wat we ons moeten voorstellen; want het leven van die mensen moet immers in al 't overige met het onze overeenkomen en nu moet, in die nieuwe omstandigheden, eerst bepaald worden wanneer we een leven overeenkomstig het onze zouden noemen. Is het niet alsof men zei: er zijn mensen die schaken zonder koning? Daar rijzen direkt vragen: wie wint nu, wie verliest, e.d. Je moet meer beslissingen nemen, die je bij die eerste bepaling nog niet voorziet. Zoals je immers ook de oorspronkelijke techniek niet overziet, je bent er alleen maar van geval tot geval mee vertrouwd.
‘De psychologie beschrijft de fenomenen van kleurenblindheid en ook van normaal zien.’ Wat zijn de ‘fenomenen van kleurenblindheid’? In ieder geval de reakties van een kleurenblinde waardoor hij zich van een normaal mens onderscheidt. Maar niet alle reakties van een kleurenblinde, b.v. niet de reakties die hem van een blinde onderscheiden. - Kan ik een blinde leren wat zien is of kan ik iemand die ziet dit leren? Dat betekent niets. Wat betekent het dan: zien beschrijven. Maar ik kan mensen de betekenis van de woorden ‘blind’ en ‘ziend’ leren en wel leert iemand die ziet deze woorden zoals een blinde. Weet de blinde dan hoe het is te zien? Maar weet iemand die ziet het?! Weet hij ook hoe het is bewustzijn te hebben? Maar kan de psycholoog niet het verschil tussen het gedrag van iemand die ziet en een blinde waarnemen? (De meteoroloog het verschil tussen regen en droogte?) Men zou toch b.v. het verschil in gedrag kunnen waarnemen tussen ratten waarvan de snorharen zijn weggehaald en ratten waarbij dat niet is gebeurd. En je zou dit misschien het beschrijven van de rol van dit tastapparaat kunnen noemen. - Het leven van de blinde is anders dan het leven van hen die zien. selektie en vertaling Willem de Ruiter
Met dank aan Marijke Mulder en Wim Stange. |
|