De Revisor. Jaargang 6
(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
IDit is een beknopte verhandeling in woord en beeld over de droevigste, tevens onvermijdelijkste van alle situaties: de uitzichtloze. Het begint eenvoudig, zij het merkwaardig. Men betreedt een portaal en ziet daar een trap die op het eerst gezicht uitnodigt tot bestijgen. Maar heeft men eenmaal de voet op de eerste trede gezet, en kijkt men niet zonder hoop omhoog, dan is daar geen uitweg. 't Is een vreemde verrassing. Men is niet zomaar verbaasd ... men is verward en licht geschokt, en dat is geen wonder, want heel even, in een snel verdrongen inzicht, had men de laatste grens gezien. De trap is het symbool van hoop en status. Hoe deftiger de eigenaar, hoe mooier zijn trappen. Zeer gewichtige stervelingen, de allermachtigsten geven hun architecten onveranderlijk de opdracht, een paar geweldige trappen te ontwerpen. Deze hier is niet breed, wel elegant en er zit een soepele draai in. Het is een trap voor een man, om met illusies te beklimmen, en voor een vrouw, om sierlijk af te dalen. Welke gek heeft dat perspectief daar afgesneden? Wat bezielde hem en wat was het effect op zijn geest toen hij zijn werk voltooid had? Was het wel een gewoon mens, die dat gedaan heeft? | |
[pagina 63]
| |
IITrappen, torens, ramen: het zijn allemaal instrumenten van de hoop, en hetzelfde geldt voor viaducten. Ieder viaduct is weer een nieuwe overwinning. Ruim baan voor het moderne snelverkeer. Het viaduct is het onbetwijfelbare teken van de zuiverste vooruitgang; het is meer, dat wil zeggen van een hogere orde dan de trap en de toren. Omstreeks veertig jaar geleden is deze constructie door niet de eerste de beste wegenbouwkundige ontworpen. Lange studies gingen daaraan vooraf. Toen kwamen er heimachines, er werden bekistingen gemaakt en wekenlang was er het gerammel en geratel van de betonmolens. Maar op zeker ogenblik - het was op een wintermiddag - zaten enkele deskundigen aan hun bureau en keken elkaar met een ondeskundige blik aan. Het besef daagde dat dit bouwwerk op de verkeerde plaats stond. Hier hebben tientallen mensen in weer en wind staan zwoegen, betonvlechters hebben er hun vingers geklemd en opzichters zijn er verkouden geworden, terwijl belastingbetalers hun belasting betaalden. De dagen van hun leven en het geld van hun arbeid - onachterhaalbaar verloren, uitzichtloos verdwenen. De hele onderneming heeft alleen gediend om W.D. er zijn initialen op te laten zetten. | |
IIIHet hele landschap is vol waarschuwingen voor wat ons nog te wachten staat; overal signalen. Het is een soort reis van Dante Alighieri, ieder traject een nadere verkenning. ‘Dante, ter helft van het menschelijk leven, vindt zich in een dicht woud verdwaald. Tegen de morgen bereikt hij een heuvel dien hij beklimmen wil; maar drie verscheurende dieren snijden hem de pas af. ‘Hierop verschijnt Vergilius, die hem bemoedigt en hem zijn geleide toezegt door de Hel en het Vagevuur’.Ga naar voetnoot* Zo gebeurt het ons ook. We rijden door een zomers landschap. Een bocht in de weg en dan dit: een half gezonken ark. Misschien was het maar beter geweest als dit bouwsel helemaal gezonken was, diep onder water en onzichtbaar. Half boven: dat is het tragische in dit geval. Want stellen we ons voor wat daarbinnen is gebeurd en nu gebeurt. Traag drijft de post door de gang. De matrassen hebben het bed verlaten en zijn gestrand in een hoek van de kamer. Ooit, denkt de eigenaar, breng ik de hele zaak weer boven water, die ark gaat nog een nieuw leven beginnen, en hoopvol spreekt hij er met zijn familie over, na het avondeten. Maar hier valt het water niet meer te verdrijven, de schimmel heeft zich er voorgoed gevestigd en de verrotting is onstuitbaar. | |
[pagina 64]
| |
IVZou het werkelijk een tochtje door de Hel zijn? In Jean-Paul Sartre's Huis Clos zijn drie mensen in deze instelling terecht gekomen. Het is een kamertje, waar ze gedoemd zijn elkaar tot in lengte van dagen met hun slapeloze aanwezigheid te kwellen. Eén van hen stijgt het naar de strot, hij wil eruit, springt op en rukt het gordijn open. Hij onthult een blinde muur. Het uitzicht is dichtgemetseld. 't Is een vreemde aandrift van de mensen, dat ze soms vooruit lopen op het lot dat hun te wachten staat. Ze doen alsof ze ramen maken, maar het zijn versierde stukken muur met een lijst eromheen. Wat dat betekent kunnen we pas begrijpen als we aan de andere kant hebben gekeken. Daar heerst het eeuwig halfdonker van de negentiendeeuwse pijpela. In de tussenkamer staat een sofa waaronder nog een paar kranten liggen van een jaar of drie geleden en wat daar in staat is met geen pen meer te beschrijven. Dante zegt er het volgende van: ‘Nu gaat gij in de blinde diepte mede, zoo sprak mijn gids met kleurloos aangezicht: ikzelf zal de eerste zijn, weest gij de tweede’. We openen een kastdeur en deinzen achteruit. Een stroom van afgedankt kinderspeelgoed stort zich op de vloer, zodat het ons een raadsel is, hoe die ruimte dat heeft kunnen bevatten, en nog meer, dat in dit schemer ooit iemand gespeeld heeft. | |
VDe stad is vol fietswrakken en oude mannen, zodat er altijd een ruime kans is dat de man een wrak ontmoet. Dat is dus het opmerkelijke niet. De vraag is telkens weer: hoe is het begonnen? Wanneer kwam voor het eerst de gedachte op dat er gecapituleerd zou moeten worden? Waardoor verdween ten slotte voorgoed de illusie dat het altijd kon blijven duren? Iedere fiets heeft ooit als een glanzend karretje de winkel verlaten. Na de eerste regenbuien werd het voertuig gewassen en gezeemd. 's Winters moesten de velgen in het vet en als er gepekeld was mocht de fiets niet buiten. De goed gesmeerde ketting straalde gezondheid en de strak gespannen spaken pingelden in majeur als het wiel draaide en de blije eigenaar ze even beroerde met een stokje. Een kras op het frame veroorzaakte woede en droefheid, nooit moedeloosheid. Maar onherroepelijk breekt het ogenblik aan waarop de moeheid intreedt en niet meer te verdrijven valt. Voor het eerst wordt een gebrek niet meer hersteld. En waarom niet? Geen mens kan dat nauwkeurig zeggen. Een gebroken spaak is als een gat in een gebit; de lamp zonder glas een uitgedoofd oog. Deze fiets had het geluk dat hij voor transplantaties heeft gediend. Maar aandoenlijk, hartbrekend en tegelijkertijd bespottend is het slot dat de overblijfselen beschermt. Het slot als laatste rest van de illusie, die bewaren heet. | |
[pagina 65]
| |
VIHet bankroet dient zich aan in de meest bescheiden vermommingen. Het nadert onverbiddelijk, maar het is nog nauwelijks merkbaar. Misschien dat een scherp waarnemer het zal kunnen bespeuren in een kuchje tijdens een vergadering, in de licht opgetrokken wenkbrauw van een schuldeiser, of in de houding van een leverancier, die wat onbestemd tussen de tanden fluitend, nadenkend het gebouw verlaat. Dan komt het ogenblik waarop de eerste twijfelaar zijn somberste vermoedens uitspreekt; meestal is het een wat onnozel, niet bang uitgevallen, progressief denkend employee uit de lagere regionen, die het taboe doorbreekt. De directie spreekt een en ander krachtig tegen. Maar dat helpt dan allang niet meer. Onbedwingbaar verspreidt de geruchtenstroom zich door de gangen en lokalen, vreet aan de fundamenten en erodeert de zekerheid. Om de koffie-automaten, bij de receptie en aan het bureau van wie lid is van de ondernemingsraad, ontstaan telkens weer samenscholingen. De octopus van het failliet heeft al zijn armen om de onderneming geslagen. Bedrijven sterven langzaam. Het duurt heel lang voor iedereen die zich aan het lichaam van een onderneming vasthoudt, zichzelf wil toegeven dat de doodskou is ingetreden. Ook valt nooit met zekerheid te zeggen, wie de laatste was, die hier zijn nutteloze arbeid heeft geleverd. Maar reeds zijn de eerste stenen door de ruiten gegaan; het einde voltrekt zich in een zee van scherven. | |
VIIIs het werkelijk zo belangrijk als een afgedankte pop in een rioolput verdwijnt? Is het zo uitzonderlijk dat daar een foto van gemaakt moet worden? De goten, vuilnisbelten, stortplaatsen en onbestemde terreintjes van een grote stad, de zolders en kelders liggen vol met invalide poppen die voorgoed hun pruik hebben verloren. Die allemaal bijelkaar: misschien zou dat een huiveringwekkend gezicht zijn. Maar één onbekende pop? Heel wat van haar soortgenoten hebben in veel tragischer situaties te kijk gelegen. Ieder ding dat wordt afgedankt en weggegooid, is altijd nog goed genoeg om een overgevoelige voorbijganger een momentje treurig te stemmen. Maar met verstoten speelgoed, dat ogen en een gezicht heeft, poppen, honden, beren, paarden, is het anders gesteld. Kinderen kijken hun poppen aan, en de poppen kijken terug. Een beertje of een paard kan onder sommige omstandigheden vriendelijker dan wie ook naar een kind kijken; met een goedheid die in de levende natuur niet wordt geëvenaard. De pop die hier ten onder gaat, kijkt voor ons volwassenen verbaasd, een beetje pretentieus. Maar wie zal zeggen hoe ze ooit gekeken heeft naar het kind dat ze misschien wel jaren lang gezelschap heeft gehouden? Zo keek ze alleen naar dat kind, en dat duurde weer precies zolang er naar haar gekeken werd. Niet die pop houdt over een paar seconden op met kijken; het kind had al veel eerder het gezicht van de pop verloren. Dat is hier het uitzichtloze. | |
[pagina 66]
| |
VIIIZij of hij leeft nog. Bij muizen zie je niet zo vlug of ze een jongens- of een meisjesgezicht hebben, en bij deze zeker niet meer. We zullen het op een zij houden, of een ‘vrouwtje’ zoals ook wel over dieren wordt gezegd. Bij gebrek aan een spitse snuit kan een mens zich niet voorstellen hoe ze zich nu voelt. Trek in een lekker hapje hebben en dan plotseling jezelf met verbrijzelde kaken te zien, wat is dat voor ervaring? Misschien dat een chauffeur die ooit na een botsing uit zijn wrak is gezaagd, het kan vermoeden. Een muizeval: 't is zoiets als een landmijn in een verjaardagstaart. Enorm veel vernuft is er al aan het vervaardigen van vallen besteed. Je hebt er met klemmen, beugels, valdeuren, worglussen, uitschietende pinnen, en dit weer in allerlei stijlen: fin de siècle vallen, belle époque vallen, gay twenties vallen. Ook is er een klein blaasbalgje in de handel, gereedschap uit een poppenhuis lijkt het, waarmee gif in het muizenhol wordt geblazen. De langzame dood is de straf voor bijna ieder ongedierte. Tot zijn einde zit de geboren delinquent vast aan het gereedschap van zijn executie. Het is iets heel anders dan bijvoorbeeld een guillotine, waar de twee helften van de gevonniste direkt weer afscheid nemen van het mes. Zo'n val heeft nog het meeste van het kruis, met dit verschil dat hier ook het laatste piepen wordt belet. | |
IXHet treurigste van de mensen, datgene wat je het meest met medelijden zou vervullen als je tenminste niet wist dat je zelf ook zo was, het meest larmoyante is de manier waarop we onze illusies proberen te bewaren. Weg uit de stad, de natuur in, genieten van de stilte en de gezonde buitenlucht, de geuren van de zee, de rivier en de duinen opsnuiven, dat is de boodschap. Diep ademhalen omdat het goed is voor je longen! De mensen hier zijn geen echte liefhebbers van een zuiver briesje. Het gaat hun meer om de afwerking van hun salontent of hun stacaravan, en dit in aanmerking genomen, is het de vraag of iemand het recht heeft, zich in medelijden met de tevreden bezitter te dompelen. Het ziet er piekfijn uit van binnen; de meeste hebben een ijskast en een aanrecht met twee spoelbakken. Een houten betimmering of een wand met echte baksteen is geen uitzondering. We zijn allemaal alleen op de wereld, en de ene truuk om dat te verbergen is op den duur niet beter dan de andere. Als iemand een illusie heeft, moet hij dat zelf weten, en 't is misdadige bemoeizucht om een tevreden medemens te storen. Meeliegen tot je er bij neervalt, dat is het beste. Zo erg is dat trouwens niet, want wie kan bewijzen dat het echt onmogelijk is, tevreden te zijn onder de gassen van de hoogovens, aangenomen tenminste dat hij in zijn eigen stacaravan zit? Moeilijk krijg je het hier pas, als je het eens in je hoofd zou halen om op dat duintje te klimmen, want dan moet je over twee hekjes heen, en dat mag niet. Dan komt de politie. |