De Revisor. Jaargang 5
(1978)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Kees Verheul
| |
[pagina 52]
| |
liefdeleven samen met andere zondaars van dezelfde kategorie onder een vuurregen over een zandvlakte moet hollen. Als hij, na zijn gesprek met de dichter, wegrent om zijn lotgenoten in te halen, vergelijkt Dante hem met de hardlopers die ieder voorjaar in Verona meedongen naar de hoofdprijs: een lap groen laken. Mandelstams gedicht begint waar Dante's Canto eindigt. Latini is uit het zicht verdwenen en de vergelijking groeit in de fantasie van de Russische dichter uit tot een associatief verhaaltje over het frivole Italiaanse leven in de veertiende eeuw. De vaste elementen in dit verhaaltje zijn: een kleur (het ‘groen’ uit Dante's vergelijking, dat in Mandelstams tweede strofe met rode stippen wordt verlevendigd en dat later weer opduikt in de kleding van de Florentijnse straatjeugd) en een vers-beweging die tot het eind toe de vaart van een wedren behoudt. Dat Mandelstam bij het lezen van Dante herhaaldelijk werd getroffen door een sensatie van voetstappen, blijkt uit een passage uit zijn ‘Gesprek’, waarin ook Brunetto Latini ter sprake komt: ‘De Inferno en vooral de Purgatorio is een verheerlijking van het menselijke lopen, van de maat en het ritme van schreden, van de voet en zijn vorm. De schrede, gepaard met ademhaling en verzadigd van gedachte, wordt door Dante begrepen als het uitgangspunt van de versbouw. Om het lopen aan te duiden beschikt hij over een bonte hoeveelheid kostelijke wendingen’. En verderop: ‘Door de verjongende kracht van de beeldspraak verandert de erudiete grijsaard Brunetto Latini voor onze open in een jongeman - de winnaar van een hardloopwedstrijd in Verona.’ In Mandelstams ‘Novellino’ wordt het gevoel van vaart voornamelijk gewekt door de snelle opeenvolging van beelden en gedachten, door het ritme en door een spel van verrassende, kort na elkaar klinkende rijmen volgens het schema a b a b. Bij mijn poging om, zonder lelijke toevoegingen of verdraaiingen, tenminste recht te doen aan Mandelstams zinsformuleringen heb ik me niet gewaagd aan een - vermoedelijk toch niet bevredigende - weergave van zijn rijmen. Wel geeft de vertaling, naar ik hoop, hier en daar een suggestie van het behendige ritme in de oorspronkelijke tekst. Op het eerste gezicht maakt het gedicht de indruk van een niemendalletje. Toch bevat de ‘Novellino’ onder de speelse oppervlakte enkele van de meest serieuze thema's die Mandelstam hebben beziggehouden zolang hij schreef. Een van deze thema's is het besef van de onherroepelijkheid waarmee alles wat mooi en dierbaar is verdwijnt. Mandelstams voorkeur voor sommige oudere kollega's lijkt vaak door een herkenning van dit besef in hun werk te zijn ingegeven. De vijfde strofe van de ‘Novellino’ klinkt als een echo van de ‘Ballade des belles dames d' antan’ van Villon - de West-Europese dichter die Mandelstam naast Dante het meest bewonderde. Een tegengesteld thema, dat vooral in Mandelstams werk uit de jaren twintig en dertig - na de revolutie - naar voren komt, is zijn geloof in de levende kontinuïteit van de kultuur. Eeuwigheid is voor hem niet iets statisch, maar een voortdurend beschikbaar blijven van sluimerende mogelijkheden. Dichters geven in hun werk deze mogelijkheden over de grenzen van tijd en ruimte aan elkaar door. In de meeste gedichten die Mandelstam aan voorgangers wijdde, wordt het besef van kultuurverwantschap en kontinuïteit uitdrukkelijk geformuleerd. In de ‘Novellino’ beperkt hij zich tot een demonstratie: een ondergeschikt detail uit de Divina Commedia geeft na zeshonderd jaar een bewonderaar de eerste impuls tot een lichtvoetig, persoonlijk stukje poëzie. | |
[pagina 53]
| |
DanteIl mio bel San Giovanni Ook na zijn dood is hij niet teruggekomen
in zijn eigen, oude stad Florence.
Dit was er een die wegging en niet omzag.
Hem ter ere zing ik dit lied.
Toortslicht, nacht, laatste omhelzingen.
De angstschreeuw van het noodlot aan de poort.
Vanuit de Hel zond hij de stad zijn vloek
en in het Paradijs kon hij haar niet vergeten.
Maar nooit heeft hij in een boetekleed gelopen,
blootsvoets, met een aangestoken kaars,
door de straten van Florence, het begeerde,
trouweloze, laffe, lang-verwachte...
Anna Achmatova, 17 augustus 1936
Het gedicht van Achmatova is een dubbele hommage. Het is geschreven in het jaar toen zij Mandelstam opzocht in Woronjezj - de Russische provinciestad waar hij als verbannene woonde nadat hij vanwege een spotdicht op Stalin was gearresteerd. In de laatste door haarzelf geredigeerde verzameluitgave van haar poëzie heeft Achmatova het gedicht ‘Dante’ enkele bladzijden na een beschrijving van Mandelstams verbanningsoord laten afdrukken. Dante was een dichter die Achmatova en Mandelstam beiden bewonderden en die ze, onafhankelijk van elkaar, op hetzelfde moment waren gaan lezen. In haar ‘Dagboekbladen’ schrijft zij hierover: ‘In 1933 kwamen de Mandelstams naar Leningrad op uitnodiging van de een of andere organisatie. Ze logeerden in het Europa-hotel. Osip hield twee poëzie-avonden. Hij had pas Italiaans geleerd en was vol van Dante, van wie hij hele bladzijden uit het hoofd kon opzeggen. Wij begonnen te praten over de Purgatorio. Ik zei een fragment op uit de dertigste Canto (de verschijning van Beatrice). Osip kreeg tranen in zijn ogen. Ik schrok: “Wat heb je?” - “Niets, maar om deze woorden te horen, en met jouw stem...”’ Het gedicht uit 1936 laat zich, zoals een groot deel van Achmatova's werk uit de Stalin-tijd, op twee niveau's lezen. Dante is hier een voorbeeld - iemand wiens dichter-lot en wiens houding in het Russische heden een bewonderende herkenning wekken. Dit heden wordt nergens met zoveel woorden genoemd. Het is voor de goede verstaander voelbaar in de feiten die de dichteres uit de biografie en het werk van de middeleeuwer naar voren haalt: zijn verbanning na de overwinning van de tegenpartij, zijn dood en begrafenis ver van zijn geboortestad, zijn weigering om ter verbetering van zijn lot een ‘boetekleed’ te dragen, zijn wisselende emoties van gehechtheid aan en weerzin tegen de gemeenschap die hem heeft uitgestoten. De vijfde en zesde regel van Achmatova's gedicht herinneren aan ‘Tristia’ - een gedicht van Mandelstam uit 1918, waar het motief van de verbanning voor het eerst in zijn werk verschijnt. De gedachtegang van ‘Tristia’ is geassocieerd met Ovidius' beschrijving van zijn gedwongen vertrek uit Rome. Achmatova en Mandelstam zijn hun dichtersloopbaan ongeveer tegelijk begonnen. Ze behoorden tot een literaire groep uit het begin van de twintigste eeuw, die bekend staat als traditionalistisch. Door hun houding en door de aard van hun werk werden ze beiden in de jaren twintig en dertig door de officiële pers herhaaldelijk betiteld als ‘binnenlandse emigranten’. Hun opvatting van het begrip traditie wordt door de inhoud van de twee gedichten, dacht ik, ruimschoots geïllustreerd. |
|