De Revisor. Jaargang 5
(1978)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
ITastend het pad hervonden.
Grassen eroverheen.
Toen wisten wij alleen
hoe we hierlangs konden
naar de achterdeur. De honden
herkenden je en verstomden.
De sleutel onder de steen.
Je ging me voor. Het donker.
Hoe breng ik je weer hierheen.
Leg mijn hand op de muur
en wacht. Dode kou aan mijn huid.
Niets keert terug, geen geur,
geen seconde van toen. Kou. Gruis.
Tekenen blijven uit.
| |
IIIk bedenk je. Je stond voor het raam.
Op de kermis ontmoet in de stad.
Duizelend nog langs het pad
binnengeslopen, behoedzaam
voor je vader die boven sliep.
Keek naar je uit je smal bed.
Je blouse los, je silhouet
voor het eensklapse licht van een maan
die er niet kon zijn. Je riep:
‘Het vuurwerk,’ maar ik keek niet,
niet naar buiten althans, tot de knecht
ons wekte: de rammelende eg
op het erf. Huiverend liet
je me uit. Het pad af en weg.
Of anders: je man niet thuis
(je bent ouder in die beelden).
Het gordijn was dicht, je teken
dat het veilig was. De regen
op het pad. De warme grond nat
aan je blote voeten. Geruis
van je rok langs je haastige benen.
‘Hij komt morgen pas terug uit de stad.’
| |
[pagina 21]
| |
IIIStoelen samen gekocht
bij Eigen Huis of Ons Home.
Vrolijk moesten ze, rood
zei je. Rood gezocht.
‘Een stoel,’ zei je, ‘er is geen
intiemer ding in een huis. Naar bed
kun je met iedereen wel, maar met
haast niemand, met jou alleen
wil ik over jaren
en jaren nog aan tafel
zitten. Koffie. De lamp
schijnt op je roerende hand.
‘Stoelen,’ zei je, ‘zijn dingen
voor een aandachtig lang
leven vol later. En later
steeds meer herinneringen.’
| |
IVOf was het gewoon ons huis,
de trouwfoto op de kast,
ontelbare voetstappen vast-
gelegd in de plavuizen
van keuken en gang? Er moet
nog een ruimte bestaan waarin
dit allemaal in zijn begin-
staat voortduurt: een goed
nieuw huis, de geuren van hout
en drogende verf. Vertrouwd
en toch vreemd: wij lopen
in elkaars hoopvolle ogen
van kamer naar kamer. Gordijnen
kunnen echt dicht. De deuren
scharnieren verwachting. Wij leren
elkaar weervinden na het verdwijnen
achter muren. ‘Kom je eten,’
roep je. Ik kom. Er gebeuren
gewone wonderen. Het huis
wordt een huis om twee levens.
| |
[pagina 22]
| |
VFeathers fall around you
and show you the way to go.
Neil Young, Birds
Schrik. Er fladdert een vogel
uit op, door een glasloos raam
weg in de regen. Je naam
moet nog als uiterste echo
in gescheurd behang zijn verscholen,
atomen van het hees roepen
van toen. Liefde of woede, we sloegen
nagels in elkaars blote
leven. Maar er blijft
niets, niets van die bewogen
dromen van eenzijn. Je lijf
heeft een andere huid nodig
tegen de kou van alleenzijn.
Liefde is honger, niet meer.
In het schimmelend bed een veer.
Engelen die wij niet geweest zijn.
| |
VILandlopers sliepen hier. Een krant
bevat dood nieuws. Schichtige dieren
ritselen haastig weg in kieren.
Voorwerpen verkruimelen in mijn hand.
IJskast. Bevroren tijd. Teken van leven
dat niet meer voortbestaat. Ik zeg:
Zo was het. Weet je nog. Wij deden
kolen op het fornuis. Drank klaargezet
op tafel. En gelachen dat - maar even
later is er al niets meer. Stof weerlegt
dat wij er zelfs maar in aanwezig
geweest zijn. Roest. Gruis. Weg.
|
|