De Revisor. Jaargang 5
(1978)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Judith Herzberg
| |
[pagina 48]
| |
Lied van blauw en rood
Alsof in sneeuw zo liep je. Je liep in sneeuw.
Beren stonden tegen je op. Een beer. Een berin. Een beertje.
Je rende zo hard je kon. Je dacht zo meteen struikel ik.
En elke minuut leek een angst van honderden eeuwen.
En kijk je bent hier. Het is alweer jaren geleden. Geleden.
Mooie beren zijn weg. Verdwenen. Komen ze weer?
In onze tuin zijn vannacht de takken van de dennen gebroken.
Van bloed en tranen dropen de bomen.
Zo dan. Wij zijn jong.
Met duizenden jaren herinnering;
Kijk, alle gestaltes vormen een rij
voor je raam. Geen ver weg geen dichtbij.
Het gaat om het maken van een gedicht, niet om het interpreteren. Als ik in dit stadium ga interpreteren is het uit met het slijpen aan het vers. Het laatste deel bevalt me nog helemaal niet, vanaf peukje. Toch is dit één van de twee dingen waar het gedicht over gaat. Meestal gaan ze, de mijne, over twee dingen. Of liever, ze komen voort uit mijn poging twee dingen, die op het eerste gezicht geen verband lijken te hebben met elkaar, toch te rijmen. Een paar weken geleden vond ik een dode schorpioen, nog niet helemaal droog. Ik wou hem bewaren, en eerst nog beter drogen, en legde hem dus op een papiertje in de zon voor het open raam. Stom natuurlijk, want iedereen die dat ziet gooit zoiets zo gauw mogelijk weg. Een paniek bevangt de meeste mensen, erger dan spinne-angst en ook meer gegrond. Dat beest lag er dus nog maar heel even en was toen weg. Toen ik vanochtend met het weggegooide peukje voor me zat, besefte ik opeens dat ik ook dat nooit zou kunnen bewaren. Het is niet als hewaarbaar herkenbaar te maken. Een vaag idee, dat ook in het gedicht jammer genoeg niet helder werd; sommige dingen kun je niet kwijtraken; al gooi je ze nog zo vaak weg, er is altijd wel iemand om ze voor je te ‘redden’, andere voorwerpen kun je niet bewaren, al doe je nog zo je best. De wereld vindt dat het afval is, dus wordt het dat. Je kunt daar nog een tijd tegen vechten, maar vol te houden is het niet. Ik kan met zo'n idee verder niets doen. Het heeft geen hogere geldigheid van een of andere soort. Het is niet belangrijk, en zodra het zich tot metafoor ontpopt wordt het zelfs onuitstaanbaar, een supercliché. Ik kan alleen maar proberen dat, wat er staat, wat beter te zeggen. Gooide vind ik een verkeerd woord. Gooien doe je met grotere dingen. Nee, niet met grotere. Gooien doe je opzettelijk. Is dat zo? Het woord gooien. Het is niet goed. Ik weet niet waarom niet. Ik probeer het anders: Een peukje dat, nadat je in de taxi stapte, nog op straat lag. Nee, niet nog op straat lag, dan is het een oud peukje, dat er al eerder was dan de taxi. Het peukje dat, nadat je in de taxi spapte, op de straat lag. Dat is beter. Dan heb ik het wegrijden van de taxi er ook bij, en bovendien is de straat de straat geworden, d.w.z. mijn straat. Ligt nu voor me is beter, als ritme. Maar ik vind het te zwaar. Laat het ritme dus maar even voor wat het is. Het is toch al tamelijk raar om een peukje op te rapen. Maar het is een heel mooi peukje, Indiaas, met zo'n klein roze, handgeknoopt draadje er om, dat zie je hier nooit. Het lag daar zo persoonlijk op straat. Ik dacht als ik het nu niet opraap ligt het straks nog op straat en dan word ik er misschien bedroefd door, door het zo onpersoonlijk te laten worden. Ik weet dat het onzinnig is. Misschien is het hele gedicht wel een soort schilderijtje van een peukje. Wat bezielt een schilder? Hetzelfde. Ik wil het niet bewaren, ik wil alleen maar niet dat het weggegooid wordt, ik zou het een passende begrafenis willen geven. Het begraaf-idee spreekt me aan, ik overweeg van doosje doodskist of kist te maken. Doodskist nee, kistje ja. Dat kan nog van alles zijn. Deze vier regels worden dus zo: Een peukje dat, nadat je in de taxi stapte
op de straat lag, ligt op tafel.
Ik zal het haast in een kistje moeten doen
omdat het anders weggegooid zal raken.
En nu kom ik toch weer uit waar ik altijd uitkom: ik merk dat het gedicht daar vastloopt waar ik zelf vastloop. Ik zie dat alle beelden doods- en afscheids- en uitvlakbeelden zijn. Maar kleine. Ik haat dat in mezelf, dat moeilijk afstand doen van wat me toch weinig schelen kan. Ik vind het ook verkeerd om een weinig-schelen gedicht te maken. Maar dat is nu eenmaal de periode, de mijne, of een gebrek aan durf. Ik denk: komt tijd, komt raad, komt het begraven. Dat slaat, zie ik nu, op de problemen achter het gedicht, niet die er in. Maar als ik deze regel eraan toevoeg, breng ik ze er in. Denk ik. Ik schrijf het over en merk dat de schorpioen er helemaal uit moet. Dat is een anecdote van een andere keer. Ik ben bijna aan het eind en denk dan aan het zand van het begin. I.p.v. komt het begraven wordt het nu: komt het zand het begraven. En daarmee ben ik weer hier, waar laag over laag gebouwd en vervallen is, je hoeft maar wat zand opzij te doen, soms met je vinger, en je bent al in de archeologie terecht gekomen. Komt tijd komt raad is natuurlijk onzin, maar dat heb ik nodig voor de overgang. Misschien bedenk ik daar nog iets op. Het is zo'n duidelijk cliché dat het er bijna geen meer is, vind ik nu, maar ik moet het zo een paar dagen laten liggen om het weer met verse ogen te kunnen bekijken. Even later. Bovendien heb ik die woorden zélf echt nodig, even. Ik spreek mezelf er moed mee in. Ik zeg het is onzin maar ook is het de enige hoop. Ik zet een vraagteken achter raad? en nu zou ik het graag aan iemand willen laten lezen om te weten of er nog iets van te begrijpen is. | |
[pagina 49]
| |
Woestijn
De wind, vol zand, giert om het huis
als om het rond te schuren.
Jij droomde dat je dood ging, been voor been;
ik dat je weg zou gaan.
Je ging weg.
Ik koos kleine symbolen:
een vlakgom dat ik meegaf
wit, waardeloos, een Sahara-cadeau.
Een peukje dat, nadat je in de taxi stapte
op de straat lag, ligt op tafel.
Komt tijd, komt raad?
Komt zand het begraven.
Ik kan het nu niet meer beoordelen, d.w.z., ik weet niet of wat er nu nog over is, nog genoeg is om opgeschreven te zijn, en of het niet te droevig is? Ik verander de titel in Woestijn, zodat de lezer in elk geval gewaarschuwd is. Weer opnieuw beginnen aan een nieuw gedicht, hetzelfde onderwerp, en dan beginnen met: ‘O dat er weer een grote droefheid was met volle zeilen!’? en dan weer schrappen, beginnend met de O? |