Een variant
In het Vertaalnummer van De Revisor las en genoot ik, aanvankelijk althans, Van Doorens vertaling van Leopardis ‘A se stesso’. Maar aan het slot daarvan schuilt een probleem en dat bekent ook de vertaler, zonderevenwel de weg die anderen bij vers 13 insloegen aan te duiden. Ik vermoed dat het disprezza betreft. Men kan dit namelijk ook opvatten als een derde imperatief volgend op twee andere (T'acqueta en dispera). De objecten zijn dan te, la natura met appositie, en vanità. Dan komt ook de komma achter te tot zijn recht, komma die eveneens in mijn editie staat (van Valentino Piccoli) maar door de vertaler genegeerd wordt. Kan dat zo maar? En wat is dan in Van Doorens vertaling de grammatische functie van de laatste regel? Hangt die zo maar in de lucht? In 1835 hechtte men nog aan syntaxis. Men zou dan moeten veronderstellen dat ‘Natuur’ ook de ‘eindeloze leegte der zinloosheid’ veracht. Ik weet niet of ‘Natuur’ dit doet maar ik doe het wèl. Omai (voortaan) duidt op iets dat van nu af aan begint. Maar de natuur heeft in Leopardis opvatting nooit medelijden met haar schepsels gehad, heeft ze altijd reeds veracht. Het nieuwe dat hij bedoelt en dat van nu af aan begint zou dan eerder kunnen zijn: verachting tegenover verachting stellen, de levensraadsels met een hautaine uitdaging bejegenen en niet slechts met opstandigheid, smartelijke berusting of het dolce naufragar dat men elders bij Leopardi aantreft. De verachting voor het leven is een bij uitstek romantisch thema, ik herinner slechts aan Lenau (het prachtige Die Drei Zigeuner) en bij Leopardi kon zij samensmelten met zijn filosofische overtuiging.
Iets anders dat mij (persoonlijk) stoort in deze vertaling is het gebruik van jij en jou. Het is te vertrouwelijk, te laag bij de grond. Niet dat ik gij en u wil aanbevelen. Vijftig jaar geleden zou dat nog normaal geweest zijn. Maar het italiaans heeft dat pronomen niet nodig. Daarom zou m.i. je al wat beter geweest zijn omdat het als klank al minderde aandacht trekt. Doch men kan het ontwijken en dat heb ik in mijn eigen vertolking (niet ‘vertaling’!) trachten te doen. Die vertolking wordt gekenmerkt door de opzet zo veel mogelijk de door Van Door en gebruikte woorden te vermijden en disprezza als imperatief te behandelen. Te wordt dan jezelf en ik geloof niet dat er dan noodzakelijkerwijs te stesso zou moeten staan en zeker niet een enclitisch pronomen, al zou men in proza waarschijnlijk schrijven disprezzati te stesso. In poëzie is te, juist aan het begin van een regel, al emphatisch genoeg. In mijn weergave heb ik niet zozeer de letter als de geest van het gedicht gerespecteerd en dat is het voornaamste. De rijmen staan niet op dezelfde plaatsen maar binnenrijm versterkt de eenheid, de regels zijn niet precies even lang als in het origineel maar wel leopardiaans van ritme, vertrouw ik. Alleen om de structuur beter te laten uitkomen heb ik het gedicht voor deze gelegenheid in drie delen gesplitst.
Nu kom voorgoed tot rust,
mijn hart zo moe. Het laatst bedrog vervloog
dat eeuwig leek. 't Vervloog. En uitgeblust
niet slechts de hoop maar ook de lust ertoe.
dat kloppen, staak het. Niemand, niets
verdient een harteklop zo rijk, noch zuchten
is de aarde waard: verdriet en bitterheid
het leven, anders niet, de wereld slijk.
Bedaar nu maar. Vertwijfel
een laatste maal. Ons mensen schonk het lot
alleen de dood. Maar stervende veracht
jezelf en de natuur - die brute kracht
die wat zij schept belaagt en fnuiken zal -
en, ook, 't oneindig raadsel van dit al.
E.B. de Bruyn