De Revisor. Jaargang 5
(1978)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Ton Anbeek
| |
OnderwerpenEr wordt vaak nogal denigrerend gedaan over damesbladen. Ten onrechte, vind ik. De negatieve oordelen zijn duidelijk afkomstig van mensen die het al beneden zich achten om zo'n blad ook maar in te zien. Neem een willekeurige aflevering van Margriet, die van 18 november 1977 bijv. Er staat om te beginnen een sympathiserend artikel in over Amnesty International, wat meteen het vooroordeel ontkracht dat vrouwenbladen a-politiek (en dus behoudend) zijn. Opmerkelijk is ook een stuk over speelgoed. Daarin wordt zonder omhaal gesteld dat de rolverdeling jongen/meisje onnodig gestuurd of gestimuleerd wordt door goedwillende ouders of grootouders die de jongen een kar met blokken, en het meisje een poppewagen cadeau doen. Zoiets lijkt niet bijzonder wereldschokkend, maar in feite wordt hiermee het hele traditionele rollenpatroon ‘aan de basis’ aangepakt. Dat patroon zal ongetwijfeld ook aanvaard worden door heel wat van de 2 miljoen lezeressen van Margriet. M.a.w.: het blad is hier waarschijnlijk bewust progressiever dan zijn lezers. Zoiets maakt nog nieuwsgieriger naar de fictie in zo'n tijdschrift. Komen er ongehuwde moeders in voor? Of mensen die samenwonen? Wordt seks beschreven of alleen gesuggereerd, verborgen achter honingkleurige vensters? Het eerste wat opvalt, is dat zulke vragen vaak nauwelijks van toepassing zijn. De vraag: hoe ver durft men te gaan in de beschrijving van een meisje-jongenrelatie is alleen zinvol als het | |
[pagina 43]
| |
verhaal gáát over zo'n verhouding. En dat is heel vaak in het geheel niet het geval. Meestal geen boy meets girl-story dus. Hoofdpersoon is bijv. een oude man die door een vriendelijk klein meissie (het klein dochtertje dat hij zelf niet bezit) met het leven verzoend wordt. Of een ongetrouwde dochter die droomt van verre reizen, maar vastgekluisterd zit aan haar zieke moeder. Eindelijk gaat moeder de pijp uit en lijkt niets de langbegeerde grote cruise meer in de weg te staan - maar dan gaat juffrouw Hughes geraniums verzorgen en die kán ze toch eigenlijk niet in de steek laten: ‘Ik ben er zo aan gewend, voor iemand te moeten zorgen, ziet u’ (‘Volgend jaar misschien,’ 7 oktober '77). Dit, als ‘ontroerend’ gepresenteerde korte verhaal is (onbedoeld) een schoolvoorbeeld van het klassieke rolpatroon: de vrouw die verzorgt en daarvoor haar eigen wezen volledig opzij zet. (Het is aardig dit verhaal te vergelijken met Mensje van Keulens Van lieverlede of de film Grey gardens!) Maar niet altijd zijn de vrouwen passief en hulpeloos. Zo is er een aantal verhalen waarin een oudere dame de hoofdrol speelt die weinig wegheeft van de altijd poeslieve oma. In ‘Moeder gedraag je!’ maakt een getrouwde dochter zich ernstig ongerust over haar levenslustige moeder, die onder meer beweert: ‘Kijk hier eens (...): Artsen verklaren: seks is goed voor 65-plussers: natuurlijk, dat weet iedereen. Dat had ik hun ook kunnen vertellen, als ze me dat gevraagd hadden.’ Even weerbaar is een andere oude dame, die met haar stok de overvaller van een kapsalon onderuit haalt (3 juni). Interessant is het verhaal ‘Oma is vol begrip’ (11 februari): een grootmoeder komt op bezoek bij haar kleindochter die probeert te verbergen dat ze met een jongen samenwoont. Maar deze oma is slim genoeg, en heeft, zoals de titel al zegt, alle begrip. Opmerkelijk is het volgende stukje dialoog tussen de twee jongelui die in zonde leven: ‘Ik moet je wat zeggen, Mary...’ begon hij aarzelend. ‘Ik krijg opslag. Niet veel, maar toch...’ ‘Wat fijn voor je.’ ‘Ik wil een ring voor je kopen. Niet de ring die ik je graag zou willen geven, maar de bedoeling is hetzelfde.’ Hij trok haar in zijn armen. ‘Zou je een ouderwetse ring willen hebben, Mary? Uit die antiekwinkel hier schuin tegenover?’ ‘Jo!’ Ze sloeg haar armen om zijn hals en de krullen van zijn baard kriebelden in haar gezicht. ‘Ik wil dolgraag zo'n ouderwetse ring hebben... ergens ben ik zelf ook ouderwets.’ ‘Dat heb ik nooit geweten,’ zei hij verbaasd. ‘Waarom heb je dat nooit gezegd?’ ‘Omdat... omdat ik dacht dat jij zo hyper-modern was,’ zei ze snuivend. ‘Maar ik ben zielsgelukkig dat het niet zo is.’ De jongeman durft zijn huwelijksaanzoek alleen in heel verhulde termen te doen. Het meisje reageert met de opmerking dat ze eigenlijk ouwerwetsch is. Een soortgelijk einde heeft een verhaal dat ‘De betoverde hoed’ (30 sept.) heet: een jongeman koopt op Portobello Road een hoed voor zijn vriendin met de mededeling: ‘Als je geen hoed hebt, kunnen we niet trouwen.’ Die hoed heeft een heel romantisch verleden; in feite wordt met dit verhaal uitgedrukt: de tijden veranderen, maar de romantiek blijft altijd bestaan. Het einde is helaas teleurstellend triviaal: ‘Hoe konden al die winkelende mensen dan ook weten dat in het armoedige zitslaapkamertje waar het paar woonde, het pas voltooide manuscript lag van het toneelstuk dat de jongeman internationaal beroemd zou maken?’ Dat was de nieuwe Pinter, die daar op de rommelmarkt rondliep. Een dergelijk slot is overigens niet gewoon voor een Margriet-verhaal. Interessanter zijn de verhalen waarin een probleem wordt gesteld, zoals bijv. ‘Kinderen van onze tijd’ (24 juni). De titel belooft heel wat, het lijkt ook aardig van de grond te komen: Rob heeft het moeilijk omdat zijn vrouw na haar werk altijd doodmoe thuiskomt. Een reëel probleem, het zou zo in ‘Margriet weet raad’ kunnen opduiken. Een aardig aspect is ook dat de rollen zijn omgedraaid: het is nu eens niet de vrouw die klaagt over haar te hard zwoegende man. Het is daarom wel erg teleurstellend als het beroep van deze vrouw niet gewoon tramchauffeur of desnoods lerares is, maar: televisie-actrice! Het eind stuurt snel op een mooie verzoening aan: ‘Soms ben ik zo jaloers omdat ik je altijd met al die mensen moet delen,’ zei hij. ‘Maar maak je geen zorg. Wij zijn nu eenmaal kinderen van onze tijd. Die stelt ons weleens voor dilemma's en die moeten we accepteren. We komen er heus wel doorheen.’ Hij kuste haar op haar wang.’ En zo worden de problemen van onze tijd dan opgelost. Een allermerkwaardigst voorbeeld van een mengeling van romantiek en realisme is het verhaal ‘Een vrouw met gebreken’ (12 augustus). Hoofdfiguur is een bedrijfseconoom, verbonden aan de universiteit, die zijn vrouw aan een vriend dreigt te verliezen. Om dit op te lossen doet hij het volgende: hij nodigt de gevaarlijke vriend uit voor een privé-college. Daarin toont hij ten eerste aan dat deze concurrent een verbintenis met zijn vrouw financieel nooit aan zou kunnen. Hij vervolgt dan met een aantal ontluisterende feiten: ‘Mijn vrouw - de vrouw van wie ik houd - slaapt iedere morgen tot tien uur, heeft nog nooit een sok gestopt, heeft totaal geen talent voor koken, heeft een hartstocht voor dure schoenen en handtasjes, speelt afschuwelijk bridge en heeft last van roos.’ Hierna toont hij een aantal bijzonder onflatteuze dia's: ‘Connie met rollers in haar haar, Connie half-dronken op een nieuwjaarspartijtje. Connie in badpak (‘Wist je eigenlijk dat ze een beetje o-benen heeft?’). Connie die met een sloom gezicht iemand nawuifde bij een bushalte. Connie met open mond, slapend inde zon.’ Zijn college heeft succes: de medeminnaar maakt stil dat hij wegkomt. Dan volgt de finale. Ook de vrouw heeft nl. dit voor haar weinig vleiende verhaal aangehoord. Het eindigt zo: ‘Hij kwam uit zijn gebogen houding overeind en keek haar teder aan. ‘Ik wilde hem nog vertellen dat ik met je getrouwd ben omdat ik van je hield. Ik heb je nu inniger lief dan ooit tevoren. Je bent de enige vrouw voor mij, voor de rest van mijn leven de enige, in ziekte en gezondheid, in rijkdom en in armoe’ - zijn stem werd zacht - ‘tot de dood ons scheidt. Ik houd van je - voor eeuwig en altijd.’ Hij zweeg even. ‘Dat wilde ik hem | |
[pagina 44]
| |
nog zeggen.’ Zij boog haar hoofd en snikte met schokkende schouders. Henry kwam naar haar toe, legde zijn arm om haar heen en zei teder: ‘Laten we naar huis gaan, lieverd.’ Ze gingen samen de deur uit.’ Ik ken geen betere illustratie van de vermenging van realisme en romantiek die Margriet nastreeft: het is in wezen een keihard verhaal met een mooi roze randje. Tamelijk realistisch is ook ‘Terug van weggeweest’ (28 oktober), dat gaat over een vrouw die na een miskraam en operaties vervreemdt van haar man. De man vertelt in de ik-vorm hoe hij wordt gekweld door haar stille lijdzaamheid, en de seksuele onthouding die daarvan het gevolg is. Ten slotte dwingt hij de vrouw tot een uitspraak, wat uitloopt op een verzoening, seksueel en anderszins. Dat wordt tamelijk nuchter weergegeven, het eind is ook geen rozegeur, maneschijn en zigeunermuziek. Men kan zich voorstellen hoe de redactie aarzelt of ze zo'n verhaal wel zal publiceren. De mannelijke ik-figuur is namelijk niet bij voorbaat sympathiek. Zijn trouw komt niet voort uit een onwrikbaar moreel principe: ‘Het ontbreekt me waarschijnlijk eerder aan energie dan dat ik bol sta van deugdzaamheid.’ Seks blijkt voor hem erg belangrijk, hij forceert juist op dit punt de beslissing. Het is de vraag of alle lezeressen van Margriet zijn waardenschaal zullen delen. Een verhaal als dit gaat duidelijk weer iets verder dan het voorgaande, waar 't eind veel van de bitterheid verzoet. Geleidelijk worden de verhalen iets realistischer, zoals blijkt uit ‘Op eigen benen’ (laatste aflevering 1977). De ik-figuur is een meisje dat altijd hoog tegen haar oudere zus heeft opgezien. Plotseling blijkt er iets met die bewonderde zus aan de hand te zijn: ze woont in een flat die haar getrouwde directeur voor haar gekocht heeft. M.a.w.: hij onderhoudt haar als zijn maîtresse. De ik-figuur komt dan zelf in moeilijkheden als haar vriend wel samenwonen, maar niet trouwen wil. Ze aarzelt: ‘Veel van mijn vrienden gingen ook samenwonen zonder dat ze met elkaar getrouwd waren. En eigenlijk maakten ze een heel gelukkige en zorgeloze indruk.’ Maar ze is bang voor de reactie van haar moeder en reist ten einde raad af naar haar oudere zus. Daar ontmoet ze de minnaar-directeur: ‘Hij had niets van de rijke verleider, zoals ik me hem had voorgesteld, en ook niets van de zielige, onbegrepen echtgenoot. Hij was een gewone, aardige man die een fout had gemaakt door met de verkeerde vrouw te trouwen, en voor die misstap moest hij betalen zolang zij dat wilde.’ Deze verstandige heer maakt haar duidelijk dat ze zelf haar eigen problemen moet oplossen. Dat doet een beetje pijn, maar het verhaal eindigt positief: ‘Ik dacht erover na als een volwassene met eigen verantwoordelijkheid inplaats van als een kind dat aan alle kanten beschermd werd.’ In deze geschiedenis worden met één klap een aantal Margriet fictie-taboe's doorbroken: samenwonen is een geaccepteerde vorm van bestaan (waar vorige verhalen eindigden met een duidelijke hint in de richting van het stadhuis); een overspelrelatie is niet zonder meer verwerpelijk. Dit zijn uiteraard (althans in theorie) geen onthutsende waarheden voor Revisor-lezers, maar die moeten wel beseffen dat ook heel wat CDA-dames dit zullen moeten slikken. Het huwelijk is in dit verhaal niet langer de hoeksteen van de maatschappij. De publicatie van een dergelijk verhaal wordt door de redactie zorgvuldig afgewogen; in ieder geval verschijnt het in een nummer dat verder niet zoveel probleemstof bevat: de aflevering zou anders te zwaar worden. (Er staat in Margriet natuurlijk wel altijd één kioskroman in twee kolommen: de rubriek Zoeklichtje.) Overigens komen er zelden boze of lovende brieven over de gekozen verhalen binnen; wel worden de reacties op sommige afleveringen van Margriet (en dus ook op het korte verhaal) gepeild door middel van enquêtes. Daaruit kan men afleiden welke verhalen goed of minder goed gevallen zijn, maar (helaas) niet waarop dat oordeel berustte. | |
Waarom vertalingen?Alle door mij geparafraseerde verhalen zijn vertaald, voor het merendeel uit het Engels (Amerikaans). Via agentschappen worden ze aan de redacties doorgespeeld, maar daarnaast lezen de redacteuren zelf alles wat geschikt materiaal zou kunnen leveren: binnen- en buitenlandse verhalenbundels. Een intrigerende vraag: waarom worden de verhalen niet door Nederlanders geschreven? Dat zou toch zeker de herkenbaarheid (belangrijke factor voor de waardering) verhogen. Op die vraag zijn verschillende antwoorden te geven. In de eerste plaats is er de rijke Angelsaksische short story-traditie. Een Amerikaans auteur hoeft zijn verhaal niet in een specifiek literair tijdschrift te plaatsen, hij kan het aan allerlei méérgelezen bladen kwijt. Voor een nieuwe Malamud moet (of: mag) men soms Playboy kopen. Ook de verhalen in minder bekende bladen getuigen in ieder geval van duidelijk vakmanschap. Er is een grote markt voor die verhalen, dus zijn er veel mensen die ervoor proberen te schrijven, de concurrentie verhoogt de kwaliteit, enz. Niets van dat alles in Nederland. In 1972 plaatste Margriet in het algemeen-culturele tijdschrift De Gids een advertentie met de volgende tekst: ‘Voor een geslaagd kort verhaal van tussen de 3000 en 5000 woorden (dat is 10, 11, 12 velletjes); met mensenliefde en/of liefde en/of verliefdheid als thema; met willekeurig welke plek ter wereld als plaats van handeling; vol sfeer en/of spanning en/of humor en/of avontuur; met een strikt overzichtelijke ontwikkelingsgang; met liever een bevrijdend en/of verrassend dan een open slot; zo pakkend en positief dat iedere vrouw het aan haar man doorgeeft; zo goed dat de redactie van Margriet ervan zegt: hier hebben we al jaren op gewacht... biedt Margriet u f.750,-.’ Reacties kwamen er genoeg, maar volgens de redactie waren die voor het grootste deel beneden alle peil. Het is niet onwaarschijnlijk dat de meeste auteurs de opgave hebben onderschat: even een verhaal in elkaar spijkeren voor een damesblad. Inde eerste plaats vereist zo'n verhaal een goed in elkaar zittend plot, | |
[pagina 45]
| |
en er zijn eigenlijk niet zoveel gerenommeerde Nederlandse auteurs die zo iets makkelijk afgaat. Verder zit de barrière 'm natuurlijk in het accent dat gelegd wordt op de elementen ‘mensenliefde,’ ‘bevrijdend slot’ en ‘het positieve’. | |
Warme en koude verhalenOver het algemeen zijn de juist genoemde ‘positieve’ elementen spaarzaam te vinden in de literatuur (met hoofletter L) van na 1945: het is alles eenzaamheid, strijd van allen tegen allen en cynisme wat de klok slaat. Ik ken geen enkele literaire roman die een zonder meer bevrijdend einde heeft; meestal wordt juist op de laatste bladzijden die uitzichtloze eenzaamheid nog eens dik onderstreept. Typerend voor de na-oorlogse literatuur zijn de volgende citaten: ‘De kat begint te spinnen terwijl ze kopjes tegen zijn kin geeft. Het enige levende wezen dat nog van mij houdt, denkt hij’ (Wolkers, Een roos van vlees); ‘Als baas dood is, dan weet-ie tenminste zeker dat er nog iemand om hem gegeven heeft’ (De ik tegen zijn kat in Donkers, Ouders van nu, blz. 13). Het is natuurlijk de vraag of die nadruk op de negatieve aspecten kenmerkend zal blijven voor literatuur in het algemeen (tegenover lectuur), of dat hij alleen typerend is voor de na-oorlogse letteren. Zeker is dat het op dit moment van kracht zijnde literatuurconcept een ‘bevrijdend einde’ bij voorbaat uitsluit. De meest ‘literaire’ tekst die ik aantrof in Margriet was ‘De brief die ik niet lezen mocht’ (5 augustus). Een vrouw herinnert zich haar verleden terwijl haar man en kinderen naar een voetbalwedstrijd op de televisie kijken. Dat verleden is niet rooskleurig geweest: een vader die een kind verwekt bij een andere vrouw, een moeder die (daarom) zelfmoord pleegt. De vrouw voelt zich door deze overpeinzingen vervreemd van haar onmiddellijke omgeving; man en kinderen schrijven haar tranen zelfs toe aan opwinding over de uitslag van de wedstrijd (!). Door een dergelijk triest eind maakt een verhaal als dit eerder de indruk ‘literatuur’ te zijn. | |
ConclusiesIk heb in dit artikel willen aantonen dat Margriet langzaam opschuift naar een steeds realistischer verhaaltype. De problemen zijn steeds reëler, de oplossing wordt moeizamer gevonden. Samenwonen en overspel zijn niet langer genegeerd. Natuurlijk blijven er onderwerpen taboe: seks wordt niet meer dan aangeduid, lesbische of homoseksuele verhoudingen bestaan niet in de wereld van de Margriet-verhalen, en nooit lees je een verhaal waarin arbeidsverhoudingen kritisch worden beschreven. Vergelijk je de verhalen met de rest van het tijdschrift, dan lijken ze achter te lopen: die problemen komen in andere rubrieken wel degelijk ter sprake. Geconfronteerd met dit verwijt antwoordt de Margriet--redactie dat de verhalen ook entertainment moeten bieden: ze staan in een tijdschrift dat de lezeres niet mag laten bezwijken onder loodzware problemen. Daar zijn twee dingen op te zeggen: 1) ook het meest luchtige amusementsverhaal kan toch impliciet bepaalde rolpatronen bevestigen - patronen die op andere plaatsen in het blad bewust worden afgewezen. Het meest afschrikwekkende voorbeeld van zo'n verhaal is ‘O, maan van mijn vreugde’ (25 november). Het meisje dat de hoofdrol vervult, introduceert zichzelf aldus: ‘Ik was toen negentien. Ik was knap, maar nogal dom. Ik had vijf broers, allemaal knappe koppen die studeerden aan de universiteit of moeilijk intellectueel werk deden. Ik was de jongste en tegen de tijd dat ik kwam, was al het verstand op, denk ik. Maar ik mocht gezien worden. Ik was langen slank en ik had goudbruine krullen en lange wimpers boven hemelsblauwe ogen.’ Na zo'n begin is het niet on begrijpelijk dat alle door de feministen gehate clichés zonder kritiek worden opgelepeld. De partnerkeus van het meisje: ‘Maar ik wilde veroverd worden door een krachtig en romantisch type, een man die ik de rest van mijn leven zou kunnen aanbidden.’ Haar ideaal wordt openlijk afgeleid uit de gezinsstructuur: ‘Als je negentien bent, hoor je een of ander prachtig toekomstideaal te hebben, ook al wordt het nooit verwezenlijkt. Het mijne was om een man te ontmoeten die even interessant was als mijn vader, en om een even gelukkige en goede echtgenote te worden als mijn moeder.’ En verder: ‘Mams en ik zijn twee domme vrouwen, omringd door hyperintelligente mannen die altijd honger hebben, en daarom hebben we een soort hobby gemaakt van koken.’ En natuurlijk: ‘Ik ben niet erg modern, weet je. (...) Ik wil een gezin en kinderen om voor te zorgen, net als mijn moeder.’ Dit meisje wordt zo verliefd opeen (pseudo-)Arabier dat ze zelfs aanbiedt als zoveelste vrouw in zijn harem te komen wonen. Het eindigt allemaal romantisch, uiteraard: de jongen spreekt de wens uit dat zijn vrouwtje altijd even dom mag blijven... Het meest treurige hiervan vind ik dat zo'n story de illusie in stand houdt dat dergelijke debiele toekomstverwachtingen als die van het meisje echt tot een gelukkig eind kunnen leiden.Ga naar eind* 2) De opmerking ‘het gaat ten slotte om entertainment’ is verder niet helemaal terecht, omdat sommige verhalen zeker niet als louter luchtig amusement zijn te typeren. Wel degelijk zit er, soms aarzelend, de aanzet tot een reële problematiek in verwerkt. Juist dit oprukkend realisme maakte het lezen van deze verhalen voor mij interessant. ‘Damesbladverhalen’ zijn het zeker niet: er is een mijlendiep verschil met de droomwereld van Ivanov, Kasteel- en doktersromans en al die andere lectuur die men in kiosken en sigarenwinkels kan kopen. Aan de andere kant houden de Margriet-verhalen vast aan een vriendelijk wereldbeeld: er zijn grote problemen, maar die blijven oplosbaar. Nooit gaan de hoofdfiguren kapot aan hun ellende, zoals de anti-helden in Het stenen bruidsbed, Een roos van vlees of De tranen der acacia's. De Margriet-verhalen worden niet voor niets vaak als ‘(warm)menselijk’ gepresenteerd. De hoofdfiguren verliezen nimmer het geloof in de kracht om er weer bovenop te komen. Die warmte en dat geloof ontbreken ten ene male in de meeste Literatuur. | |
[pagina 46]
| |
Is Literatuur daardoor ‘beter’? Dat ligt aan je eigen wereldbeeld. Wie vindt dat de positieve krachten in de mens inderdaad vaak ten slotte zegevieren, zal de voorstelling van zaken in literaire teksten als een veel te zwartgallige vertekening ervaren. | |
Ten slotteMargriet wordt wekelijks door ruim 2 miljoen vrouwen gelezen (én zo'n miljoen mannen bladeren het in ieder geval door); gemiddeld 74% daarvan leest het korte verhaal. Meer dan 1,7 miljoen vrouwen lezen dus wekelijks dat korte verhaal. Elke maand staat er wel één verhaal in dat een tikje vrijmoediger is dan de voorgaande. Langzaam schuiven we verder op in de richting van al die problemen die er wel zijn, maar die nog niet in de verhalen mogen...
‘Miriam liet zich nu onbeheerst gaan in een wilde huilbui. Ze had het al zo lang willen vertellen, dagen had ze er wanhopig mee rondgelopen. En nu alles eruit was, kon niets haar tranen nog tegenhouden. Maar haar moeder trok haar met een eenvoudig gebaar op schoot en ze deed iets wat je eigenlijk alleen met kleine kinderen deed: ze wiegde haar bijna volwassen dochter zacht heen en weer.’ ‘Toen Miriam wat rustiger ademde, en haar schouders niet meer zo heftig schokten, sprak haar moeder heel zachtjes tot haar. ‘Hoe had je ooit kunnen denken dat ik boos op je zou zijn, lieve schat’ zei ze kalm, maar zonder enig verwijt in haar stem. ‘Wij leven toch in een heel andere tijd, Miriam. Vroeger, toen je moeder nog klein was, toen was er een hele boze en erg onverstandige meneer, een echte zedemeester, een griezel om te zien ook, ik ben zijn naam vergeten... Er was toen een heel groot oud buitenhuis, waar je moeder nog gedemonstreerd heeft! Kan jij je niet voorstellen, hè, je moeder met een groot spandoek!’ Miriam glimlachte even door haar tranen heen. Haar moeder vertelde verder: ‘Bloemenhove heette die villa, en die griezelige man wou verbieden wat jij nu doen wil -.’ (Margriet 1984? 2001?)Ga naar eind* |
|