- Hallo, Funiu! Mijnheer Lolek, dit is Rebioch. Hij heet ook Stefan, maar voor vrienden is 't Funiu. Funiu, dit is Karol, een dure jongen. Hij wilde studeren, maar de hoge heren - kun je me volgen - hebben er een stokje voor gestoken. De proffen hebben zijn beurs ingetrokken, voor hun liefjes... En smeer 'm nu, want je bent geen meneer!
- Trek 't u maar niet aan, zo erg is 't niet. Mroczka vindt wel 'n klusje voor u in de garage, nietwaar, Stefan? Maar... eh... ik geloof dat ik u al 'ns eerder heb gezien. O ja! Komt u wel 'ns in het Militair Tehuis? Ik ben er soms om een gootsteen te maken of een fornuis op te kalefateren...
- Nee, en ik werd zo rood als een tomaat, maar ik weet waar u woont.
Hij maakte aanstalten om soep te gaan halen, maar hij bleef staan en:
- Aaah, nu weet ik 't! U eet meestal bij die gifmengster van een Kuca. Die zou er goed aan doen haar pruim 'ns te laten smeren. Eén moment. Even m'n diner halen.
Hij kwam terug en viel eerst op zijn bord soep aan. En daarna op het vlees, van boven bruin, asgrauw tot purperkleurig in het midden. De lever kromp reepje na reepje. De stukken roetsjten langs de in een glijbaan veranderde vork en werden verzwolgen tussen de schrikwekkende kaken van Funiu. Over iedere hap streek hij mosterd.
- Peper gebruiken ze hier niet, anders worden de meiden te heet. Neemt u wat mosterd: dat is goed voor 't vogelen, dan krijg je er zin in...
Hij bekeek me eens nader en leek zich iets te herinneren.
- En u bunkert nog steeds bij die ouwe tang?
- Nee, niet meer. Ik had genoeg van haar kliekjes. Trouwens, ik was allang op zoek naar wat anders, maar...
- We stappen op, vrienden. Mroczka biedt jullie iets aan dat ons beter op temperatuur zal brengen. Hier hebben ze alleen maar thee en melk.
De bar is vlakbij. Madame schenkt ons iets Hollands in.
- Heren, zegt Stefan, op een betere toekomst en op alles wat...? Lolek...
- En op de dysenterie van Kucajowa! schreeuwt Funiu.
- Proost! zeg ik bij wijze van conclusie. En met mijn meest volkse gezicht glimlach ik de twee anderen toe.
En opnieuw.
- Het is mijn beurt!
- Hou je smoel, de mijne!
- Ik betaal voor Lolek, want hij is onze gast.
- Die Kuca van u, mijnheer Lolek, ik woon nu een jaar naast haar op dezelfde trap... Dat mens is gek. Weet u dat ze alle trouwpartijen afloopt? Weer of geen weer, Kuca gaat naar de bruiloft. Op de begrafenis van fatsoenlijke mensen, wees maar niet bezorgd, daar zult u haar niet zien. Alleen paringen interesseren haar...
Ik merk dat Rebioch de pest aan haar heeft. De beledigingen branden op zijn tong. Dus ik gooi een beetje olie op het vuur.
- Ze is niet zo gek op u, hè, mijnheer Rebioch?
- Ze moet zich 'ns goed laten neuken!
- Nee, dat bedoel ik niet... Ik bedoel dat ze iets tegen u heeft... In elk geval, ik geloof niets van haar praatjes...
- Wat? Vertel op, dan zal ik d'r...
- Geduld, Funiu. Lolek, rustig aan. Zeg ons wat ze eruit flapt.
- O, ze zegt gewoon: ‘mensen als hij kun je maar beter niet overlopen, daar komt alleen maar last van... en iedere nacht met z'n herrie’...
- Wat?! Die pastoorsmeid vindt haar buurman te luidruchtig? Ze slaapt te licht, die maagd achter-slot-en-grendel. Ze is op zoek naar een dief? En zij dan?! Zij is zeker van steen? 's Nachts is ze in elk geval verduiveld opgewonden. Ze neem t meisjes mee naar huis! Zeker om aan ijsjes te likken... En daarna moet je ze horen bekvechten. Ik pest haar nog 'ns dood met m'n herrie! Ik ben een beetje bang dat Rebioch uit z'n vel springt. Dus ik geef tegenstoom.
- Ach, mijnheer Rebioch, het is een raar mens. Met haar man die niet echt haar man was... Ze brengt haar nachten door met kleren maken... Geen wonder dat ze verzuurd en afgesloofd is. En als ze kwaadspreekt, dan is dat omdat ze graag van het een of ander geproefd zou hebben.
- U verdedigt haar nog ook!
En hij geeft een van zijn befaamde dreunen op het wasdoek van de fauteuil!
Daar bleef het bij.
Ik was al zo gewend aan mijn Mroczka, dat ik me zonder hem niet prettig voelde. Omdat hij erbarmelijk spreekt, ben ik altijd inde weer hem te corrigeren. Want de grammatica en hij... En zijn handen, het kan hem niks schelen dat hij altijd stinkend vuile handen heeft, vol wagensmeer. ‘Onbelangrijk, mijnheer Lolek, schone handen zijn voor juffertjes.’ Asjeblieft! Hij snapt zelfs niet dat hygiëne... Pff, had hij niet wat dichterbij een kamer kunnen uitzoeken, 't is zo warm als de hel. Nou ja...
- Dag mijnheer Lolek! Wat 'n geluk dat u nú komt. Ik stond op het punt om weg te gaan.
- Wat? U gaat vandaag naar de garage?
- Neee, naar Funiu. Gaat u mee?
We gingen er heen. En zelfs in die stenen buitenwijk rook de zaterdagmiddag naar jonge radijs. Toen we bij het huis kwamen, dacht ik weer aan die trut van een Kucajowa - en ik werd zo rood als een kreeft.
- Heeft u 't te warm, mijnheer Lolek?
- Ja, ik heb me te warm gekleed...
- Funiu heeft straks wel iets om u ‘op te frissen’...
Op de trap en in de gang was het licht, maar de wind moest een raam hebben opengestoten, want er was een tocht die je de hals afsneed. De deur van Kucajowa vroeg om een schop. Of zal ik haar deurknop met iets insmeren?... Ik zal je je vriendelijkheden wel 'n keer betaald zetten!
Nog voordat Stefan geklopt had, ging de deur open.
- Dag mijnheer Lolek, hé Stefan, leuk dat jullie er zijn. Dat moeten we vieren. Doen jullie je jas uit, want de zon heeft hier 'n