[De kleermaakster (vervolg)]
Ze stond op van tafel. Het leek of ze boos was. In werkelijkheid ging ze het dessert halen. Ik ken haar, ik ken haar, die ouwe. Wie dacht je wat wijs te maken? Karol zeker? ‘Ik was niet getrouwd, weet u, dat wil zeggen, wettelijk was ik 't wel, maar eigenlijk niet... snapt u... het was non consummatum... een onvoltooid sacrament. O, ik had het ongeldig kunnen laten verklaren in Rome, om een nieuw huwelijk te kunnen aangaan... een geneeskundige verklaring is voldoende, snapt u...’ Ze staat er nog steeds. Ze spant haar blouse om haar twee spiegeleieren te laten uitkomen. Zo, je hebt wat in huis, tante!
- Eén moment, mijnheer Karol, ik ga even het dessert halen op de vensterbank.
Ze loopt, ze loopt, maar ze voelt mijn Karol-blik in de holte van haar taille. Ze loopt met hele kleine pasjes, de pasjes van een sergeantsvrouw die nog geen vrouw is: niets mag er uit haar mouwen ontsnappen, uit haar decolleté, haar oor of de scheiding die haar haar in twee blonde strengen verdeelt... Natuurlijk, ik heb mijn gymnasium, en mijn diploma is zelfs van voor de oorlog, wel iets anders dus dan haar eerste man-niet-man... maar waarom is ze zo... zo zonder ogen en oren? En als we 't over pit hebben... er zijn er die je ogen prikken als distels, die er gloeiende kolen van maken, blind maken ze je en zo stom als een varken. Maar zij... Daar is ze weer. De drempel baart haar zorgen, want ze draagt twee chocolade-mousse op schoteltjes. Haar ogen vragen smekend rechtop te blijven staan. Galante Pool:
- Ik zal u 'n handje helpen.
- Nee, nee! Dat wil ik niet!
En ze doet haar ellebogen uiteen.
- Dank u... het was echt riiet nodig. Laten we weer aan tafel gaan. Hier is uw chocolade-mousse.
In kreeftengang loop ik achteruit naar de keuken. Ik kijk door de halfgeopende deur: op een gedraaide houten voet staat een pasmodel, zonder armen, maar met een hoofd. En klein.
Maar we zitten al aan de roestvrije lepeltjes te likken.
- Een delicatesse, mevrouw Irena!
- Dat doet me plezier, mijnheer Karol ... Morgen heb ik nieuwe aardappelen. Uit Italië, want de aardappelen hier zijn op. Het schoonzusje van de monteur, u weet wel, mijn buurman op dezelfde trap, die Rebioch...
- Nee, die ken ik niet.
- Jaaa, u kent hem van gezicht... die heeft een winkel, en hij zet de aardappelen voor mijn deur als hij langskomt. Mensen als hij kun je maar beter niet overlopen. Hij zegt niet vaak gedag, en 's nachts altijd met z'n herrie... Die dronkaard, 't is een schande...
En ze zwijgt. Er gaat iets door haar hoofd, maar het bereikt haar lippen niet. Het komt. Daar is 't.
- Mijnheer Karol... heeft u...
- Ik luister, mevrouw Irena.
- Mijnheer Karol, morgen is het Pasen... Heeft u me niets te zeggen?
- Eh, eh... u overvalt me... Natuurlijk, Pasen. Dan is 't feest.
- Nee, dat bedoel ik niet... Bent u wezen biechten?
- Oooh, ik zie dat u de taak van kapelaan Choina overneemt...
In elk geval, ik heb geen geheimen voor u.
- Mijnheer Karol...
- Wat is er aan de hand?
- Mijnheer Karol, weet u... mijn geld raakt weg. Het geld dat ik apart leg in het kastje, voor gas en electriciteit! Het geld dat ik onder de vloermat schuif, voor de melkboer!
- Nou en? Zeg dan gelijk dat ik de dief ben!!! Bent u gek geworden?
Ze leunde tegen het kooktoestel en slaakte een gilletje, want de plaat was nog warm. En ze begon te huilen. Ik te lachen. Want zeg nou, moet ik voor tranen capituleren? Maar ik heb mijn baret al in de hand.
- U bent een schoft! Ik hebu... als 'n broer. Iedere nacht beul ik