drukt zich met gestrekte armen omhoog op de aanrecht om beter te kunnen kijken. Het zonlicht doet zijn donkerblonde, niet al te recent gewassen haar glanzen, licht alle details op zijn gezicht genadeloos uit: de nog gebruinde maar toch iets transparante, zachte huid, de bijna zwarte, lange wimpers, de huidkleurige, spitse pukkeltjes op zijn wangen. Hij heeft intense grijsblauwe ogen en een smalle, nog steeds roze kindermond. Hij laat zich weer op de grond zakken, draait zich om en drukt de uiterste linkerknop in bovenop de transistorradio die op de houten keukentafel staat. De nieuwsberichten zijn net afgelopen, muziek zet in die
hij niet kan nalaten opnieuw te proberen te determineren. De timmerman zingt niet meer mee maar hamert des te harder. Het gefluit van andere vogels dringt nu tot hem door. Hoe lang is het er al geweest? Ergens (boven? naast? tegenover?) loopt gesmoord een wekker af. De vrouw naast hem begint omstandig te bewegen. Ze draait zich om, maar dan weer terug, schuift opnieuw haar arm onder het kussen, blaast een piek uit haar gezicht, probeert haar benen harmonisch tussen de zijne te schuiven, legt een arm over hem heen, mompelt iets, en komt uiteindelijk puffend en slikkend tot rust. Hij heeft de ogen geopend en kijkt naar de ongelijke randen zonlicht rondom het donkere gordijn, Hij ziet de
jongen, die langs de stenen buitentrap twee verdiepingen omlaag loopt en een Volkskrant van achter de voordeur opraapt. Hij loopt ermee naar boven en legt hem, zonder er naar te kijken, op de keukentafel neer. Als hij dat doet proberen de beide katten, die traag en met de ogen knipperend op de tafel zitten, zich om het hardst tegen zijn arm te vleien. Hij reageert daarop door, liefkozend pratend, een al geopend blik kattenvoedsel uit de ijskast te halen. Hij verwijdert het witte plastic dekseltje en verdeelt op de aanrecht de inhoud van het blik over twee terracotta bakjes. Terwijl hij daarmee bezig is staan de katten naast elkaar, rechtop, tegen de aanrecht, miauwend, tikkend met de poten tegen het aardewerk. Als hij de bakjes weer terug op de grond heeft gezet beginnen de dieren te eten, dicht tegen de grond gedrukt, elkaar in het oog houdend: de rode links, de zwarte rechts. Dan loopt hij terug naar zijn kamer, naar waar zijn kleren liggen naast zijn bed, slordig over de grond verspreid. Hij trekt zijn pyama uit, gaat opnieuw zitten op de metalen bedrand, trekt zijn verschoten en verstelde spijkerbroek aan, een zwart-wit gestreept T-shirt en een rood western-hemd. Donkerblauwe kickers die hij, nog steeds onhandig en omstandig, vastknoopt. Dan staat hij op, sluit zijn broek, kijkt even om de hoek van de keuken en constateert dat stoom uit de waterketel stuwt. Hij gaat er heen en zet het gas lager, vervolgens loopt hij terug naar de gang en opent de deur van de kamer naast de zijne. In het brede bed in het lichte slaapvertrek ligt zijn moeder, haar geblondeerde, dikke, kortgeknipte haar boven de zwarte lakens. Ze hoort de jongen binnen komen, richt haar hoofd iets op, legt een glimlach over haar slaperige gelaatstrekken. Het kind zegt iets, staande op de drempel. De vrouw antwoordt, laat haar hoofd op haar linkerarm steunen en geeuwt. Ze heeft net zulke intense ogen als de jongen, hoge jukbeenderen, een milde mond. De jongen loopt nu de slaapkamer in en begint iets
te vertellen: hij gesticuleert hevig en uit de manier waarop hij zijn grijsblauwe ogen spert lijkt het alsof hij praat over iets dat hem ernstig bezighoudt. De vrouw glimlacht, ze slaat de dekens van zich af, de jongen kijkt naar haar naakte, roze lichaam, zijn felle ogen staan op snel nadenken. Hij loopt wat heen en weer met hoge, lenige passen, praat ondertussen, zijn woorden kracht bijzettend met opgewonden gebaren van de linkerhand, verend, hol, omhoog, omlaag, alsof hij telkens een bal met kracht de lucht in gooit maar die nimmer opvangt. De vrouw zegt een paar woorden, ze trekt een donkerroze, getailleerde en vanaf het middel wijd tot op de grond vallende peignoir aan van een dunne, soepele stof. Dan lopen ze achter elkaar de gang door, naar de keuken. De vrouw zegt iets tegen de nog steeds etende katten, haalt het kokende water van het vuur, schept koffie uit een ronde glazen pot, gooit die in een Melitta-filter welke ze in een donkergroene filterhouder heeft gespreid, zet deze op een hoge, rode metalen pot en schenkt water op. Ondertussen praat ze door tegen de jongen, die begonnen is haar iets aan te wijzen dat hij zoëven op het landje achter het huis heeft waargenomen. De vrouw antwoordt hem met korte zinnen, sussende handbewegingen. Na een korte stilte zegt ze opnieuw iets en de jongen reageert met een kwasibetrapt gebaar. Hij huppelt naar de badkamer, haalt een tandenborstel en een roodwitte tube tandpasta uit het wandkastje, stroopt zijn mouwen op
dat moment loopt de wekker af. Hij schrikt en slaat de knop bijna onmiddellijk omlaag. De betrekkelijke stilte waarin de radio, het gezang, het geklop zo domineerden is nu verdwenen, er klinkt het, hem al vertrouwder, geluid van verkeer aan de andere kant van het huis, heel zachte anderssoortige muziek ergens uit een belendende verdieping, dan ineens het geluid van meervoudig, op de grond ploffend drukwerk en
de jongen haast zich naar de voordeur beneden om de post op te rapen. Hij komt terug, geeft het aan de vrouw die de verschillende stukken snel doorkijkt, een aantal ervan op een stapel onderin de keukenkast neerlegt. Ze ontbijten: geroosterd brood, jam, koffie voorde vrouw, melk voor de jongen. Ze praten. De vrouw bekijkt de voorpagina van de krant, leest hard op het weerbericht, schenkt zich nieuwe koffie in. De rode kater springt op de derde, lege, stoel aan de tafel en volgt onvermoeibaar met zijn kopje alle eethandelingen. Dan wijst de vrouw op de klok en de jongen springt op van de houten keukenstoel, loopt naar de gang en trekt een felrood nylon jack aan
als de zwartharige vrouw in haar slaap haar arm uitstrekt en zijn geslacht zoekt, dat ze, koesterend, als een zieke vogel, vasthoudt. Hij gaat heel voorzichtig verliggen,
de jongen pakt zijn tas en kust zijn moeder die de deur voor hem openhoudt; ze buigt zich voorover en schikt zijn kraag goed, kroelt