[Bij meneer Prinsen (vervolg)]
een paar uur tevoren, lachte om zijn grapjes en genoot van de vergenoegde blikken waarmee hij me soms van achter zijn brilleglazen zat aan te kijken. Nog nooit had een vreemde volwassene me zo het gevoel gegeven dat hij blij was met mijn aanwezigheid. Op weg naar het bezoek zong ik en liep ik af en toe met sprongetjes omdat ik wist dat hij vol ongeduld wachtte. In mijn verbeelding zag ik hem al de deur opendoen en hoorde ik zijn kwasi-mopperige stem: ‘O, o, wat ben je weer laat! Kom maar gauw binnen.’ Ik lach te in mezelf en dacht aan niets anders dan het vooruitzicht van een paar uur onafgebroken gezelligheid met iemand die me blijkbaar even graag bij zich zag als zijn eigen vrouw en dochter.
's Avonds zag de huiskamer er het feestelijkst uit. De gordijnen voor de brede ramen waren dicht, in een hoek en hier en daar op een tafel of een antiek kastje brandden schemerlampen. Zoontstond er een afgesloten wereldje, geheimzinnig en toch knus, voor niemand anders bestemd dan voor ons beiden. De sfeer van geborgenheid, die ik bij mijn eerste bezoek in het huis van Marijke's ouders meteen zo sterk had gevoeld, is in mijn herinnering altijd verbonden gebleven met een paar reprodukties aan de muur van hun woonkamer: oud-hollandse taferelen, achter blinkend gepoetst glas, van stille kamers en gangen waar hier en daar een vriendelijke gestalte in het zonlicht zat. Terwijl meneer Prinsen in de keuken bezig was met koffie zetten keek ik ernaar en stelde ik me voor hoe het zou zijn om binnen de ruimte van zo'n plaatje te leven.
Maar nog vaker keek ik naar het schilderij in de hoek. Er was een zomers boslandschap op te zien met in het midden, tussen diepgroen gebladerte, de voorgevel van een boerderij. In deze boerderij hadden de opa en oma van meneer Prinsen gewoond. Ik weet niet zeker of hij me dit inderdaad verteld heeft, of dat ik het er zelf bij verzon. Veel verschil maakt het niet, want voor mij wás het ‘de boerderij van meneer
Prinsen’ - het bewijs dat hij, anders dan mijn ouders, geboren en getogen was in onze streek. Zijn vrouw en hij kwamen allebei uit de omgeving van ons stadje en spraken of in dialekt, of met accent. Dat gaf hun iets interessant-gemoedelijks want de meeste ouderen waar ik mee te maken had - mijn vader en moeder, hun vrienden, de juffrouwen en meneren op school - waren ‘Hollanders’ die door hun werk in deze uithoek waren terechtgekomen en er zich nadrukkelijk als vreemdelingen beschouwden. Wanneer ik bij de familie Prinsen koffie met koek kreeg op een tijd dat wij thee dronken, wanneer ze het met elkaar hadden over ooms en tantes in een naburig dorp, zat ik stilletjes mee te genieten van een leven waar alles van oudsher vertrouwd was en dichtbij. Op zulke momenten had ik best met Marijke willen ruilen.
Maar het had ook zijn voordelen om tot de ‘import’ te horen en tegenover haar en haar ouders duidelijk ánders te zijn. Wanneer ik hun, overdreven artikulerend en met zoveel fouten als ik maar maken kon, een zinnetje in dialekt nazei, sloegen ze schaterend hun handen in elkaar en probeerden me, tussen hun lachaanvallen door, te verbeteren. Ik zorgde dan dat het de volgende keer nóg iets onzinniger klonk, want hoe hulpelozer ik me voordeed bij dit spelletje, hoe groter hun pret was en hoe meer ze me leken te bewonderen.
Op de middagen en avonden dat ik kwam ‘oppassen’ was meneer Prinsen zelden iets aan het doen. In de kamer was alles opgeruimd en op een hoek van de tafel stonden, stijfjes naast elkaar op een dienblad, twee kopjes klaar. Ook aan de gretigheid waarmee hij meteen al in de gang losbarstte in een stortvloed van gekeuvel, was te merken dat hij zich had zitten vervelen. Glunderend liep hij voor me uit en terwijl hij hier en daar nog iets in de kamer verschikte en tenslotte ging zitten, praatte hij nog steeds aan één stuk door. Zijn verhalen gingen over de meest alledaagse
onderwerpen: hij had een dure regenjas gekocht en pas toen hij hem thuis had uitgepakt gemerkt dat er een vetvlek in de voering zat, of zijn vrouw had de vorige avond per ongeluk twee woorden verkeerd om gezegd en toen had Marijke zich van het lachen verslikt in haar limonade. Meneer Prinsen wist er hele toneelstukken van te maken. Hij zwaaide met zijn armen, trok overdreven grimassen van ontsteltenis en riep telkens, terwijl hij schokschouderend ineenkromp: ‘We kónden niet meer!’ Ik luisterde en lachte mee - half om de verhalen, half om het dwaze dat een volwassene zich zo gedroeg. Hoe langer hij doorging - soms vertelde hij wel drie of vier keer achter elkaar hetzelfde, met steeds nieuwe details en uitroepen - hoe meer het begon te werken als een bedwelming. Het leek dan of dat wat hij beschreef zich nu, in deze kamer, afspeelde en alsof ik onzichtbaar was opgenomen in het beschutte privéwereldje van hun drieën. Onderhand lette ik goed op hem zodat ik later alles aan mijn ouders zou kunnen navertellen, kompleet met zijn gebaren en de uithalen van zijn stem. Een tijd lang zat ik hem bijna dagelijks thuis aan de eettafel te imiteren. Het was de enige manier om mijn vader en moeder tenminste íets te laten merken van wat ik op mijn oppasmiddagen beleefde. Maar als mijn vader, midden onder mijn weergave van meneer Prinsens huis-, tuin- en keukenpraat, ineens niet meer lachte en schamper zei: ‘Het lijkt wel een jonge juffrouw’, hield ik geschrokken mijn mond, bang dat ons geheim nu zou worden ontdekt.
Meneer Prinsen vertelde ook wel eens, vooral 's avonds, verhalen die mijn ouders nooit van mij te horen kregen. Ik bewaarde ze angstvallig voor mezelf, niet alleen omdat hun inhoud te maken had met onze avonturen in de slaapkamer, maar meer nog omdat ik voelde dat ze echt voor mij waren bestemd en hij ze nooit zo aan een ander zou hebben verteld. Zijn stem klonk dan vertrouwelijker, de drukke gebaren hielden op
en in plaats van te schateren glimlachte hij terwijl hij me aankeek, of zijn blik door de kamer dwaalde.
Meestal ging het over vroeger. Ik herinner me bijvoorbeeld een verhaal uit zijn geboortedorp. Daar was een groepje oudere jongens geweest die 's avonds bij elkaar kwamen in een afgelegen schuur. Ze hadden een spelletje bedacht, waarbij ze ieder om beurten hun broek moesten openmaken om zich, met hun handen op de vloer gesteund, als ‘koe’ door de anderen te laten ‘melken’. Degeen die de meeste ‘melk’ gaf had gewonnen. Me-