[Een overwinnaar (vervolg)]
‘Ja.’
‘Dan was het een kringgesprek.’
Van Leusden komt terug met de band: ‘Juist klaar; het is goed dat we niet eerder begonnen zijn. Ze willen toch nog wel eens wat voor je doen, die media-jongens, maar vraag me niet hoe lang ik ze achter hun vodden heb gezeten.’
Gravendeel zal het hem inderdaad niet vragen; hij denkt het antwoord al te weten, nu hij de brief in de prullenbak ziet liggen die hij Van Leusden twee weken geleden gelijk met de band gestuurd heeft.
Letter maakt inmiddels alweer de lusbewegingen waarmee hij de band op de afspeelapparatuur legt. Gravendeel constateert tevreden dat hij in dit ritueel geen aandeel heeft: Van Leusden en Letter zijn in beweging, maar hij zit en wacht op beelden die hij allang kent.
Toen Victor nog maar net op de middelbare school zat, dacht hij op Nellie verliefd te kunnen zijn. Wat hem op de lagere school nog nooit overkomen was, gebeurde nu: tijdens proefwerken porde een meisje in zijn rug om de antwoorden. Dit was de stad, hier kon hij een nieuw leven beginnen, want uit zijn eigen dorp zat verder niemand in deze klas. En in plaats vaneen rood hoofd te krijgen, fluisterde hij daarom Nellie de juiste antwoorden toe.
Als de lessen afgelopen waren, op dinsdagmiddag, fietste hij naar haar dorp, dat groter was dan het zijne, om te zien waar zij woonde. Over de brug ging hij dan, en om er snel te zijn daalde hij halverwege via het voetgangerstrapje met de fietsgleuf ernaast af naar de dijk.
Door haar straat fietste hij hard, zodat wie achter de ramen stond te loeren, geen antwoord kreeg op de vraag wie die vreemde jongen uit een ander dorp was die daar door de laan reed. Hij zag bomen langs de straat, een trottoir en voortuinen aan weerszijden, en huizen waar je omheen kon lopen. Vanaf een ladder kon je in elke kamer binnenkijken. Victor maakte geen kans, want op dit dorp had zijn vader geen klanten; diens ladders zouden nooit de kamer van Nellie binnen handbereik brengen. Trouwens, was dat wel het geval geweest, dan zou Victor hier waarschijnlijk niet fietsen. Nellie zag hij nooit, en gelukkig ook geen andere leerlingen van school. Pas bij de veerstoep rustte hij meestal even uit van zijn snelle rit, met zijn rug naar het dorp en de blik over de rivier naar de stad gericht.
Snel reed hij daarna naar huis, hopend dat zijn zinloos lijkende expeditie een onverwachte zin zou krijgen door een ontmoeting op zijn weg van de brug naar de pont met Nellie, terugkerend van een zoektocht op zíjn dorp. De vraag was alleen maar wáár hij haar zou ontmoeten. Zoveel plaatsen om je af te zonderen waren er niet onderweg. Wie hem kende, moest langs dezelfde dijk. En wie kende hem intussen niet, die belachelijke verliefde jongen die de dinsdagmiddag gebruikte om door andere dorpen rond te rijden met een tas achterop, in plaats van met een meisje.
Wat moet Victor trouwens van zijn eigen verleden denken, als hij zich nog wel de brug met de fietsgleuf herinnert, de laan, de rivier en de veerstoep in Nellies dorp, maar geen idee meer heeft of Nellie krullen had, blond of bruin haar, zich haar ogen en borsten niet meer herinnert, maar wel haar stompen in zijn rug? Pas toen hij Nellie met een andere jongen zag, vatte hij moed. Hij schreef een brief, waarin hij dreigde met een bende sterker dan op enig ander dorp te vinden was, als deze ‘meesmuil’ - hij beschouwde dit woord als vernederend, zo niet vernietigend - zich nog langer in het gezelschap van de hem toebehorende Nellie vertoonde, en ondertekende deze met Victoire Partie du Comte, een naam die hem later aan een pompeus Frans oorlogsmonument deed denken, maar die toen de kracht uitstraalde waaraan het hem ontbrak. In zijn verbeelding zag hij Nellie met de andere jongen op dinsdagmiddag vrijen in de grote pastorie waar deze woonde. Hij verbeeldde zich een innig kussen, een strelen waarin de jongen al zijn verlangen en al zijn angst legde, eindigend met een vol emotie verteld relaas over de brief van die geheimzinnige Fransman die een paar dorpen verder woonde, die kennelijk van adel was en die nu zijn aanspraken op Nellie deed gelden. In hun verwarring zouden zij niet eens proberen het doorzichtige pseudoniem geheel te vertalen. De voornaam zei al voldoende dat deze bedreiger niets zou nalaten om als overwinnaar uit de strijd te komen. Een paar dagen later werd er bij Victor thuis een brief bezorgd met een vreemde naam erop, waar zijn moeder nieuwsgierige vragen over stelde. Maar toen Victor blozend zei dat de brief wel degelijk voor hem was, een grapje met iemand uit de klas, vroeg zij niet verder. Wel vroegen zijn beide ouders naar de reden van zijn snelle vertrek na het avondeten, maar zonder hun reactie op zijn vage: ‘Nog wat fietsen’ af te wachten, verdween hij al.
Bij een sluisje middenin de polder haalde hij de brief pas uit zijn zak. Eerst stelde hij vast dat niemand kon hebben gezien dat hij zich daar bevond; pas daarna ging hij aan de rand van de sloot zitten lezen. Met zijn rug naar de weg toe. Maar toen even later een auto passeerde, voelde Victor zich even beschaamd als wanneer straks het hele dorp zou weten van de ijskoude mededeling dat Nellie niet van hem gediend was, noch van zijn belachelijke vermomming.
Thuisgekomen schreef Victor vele malen haar naam in zijn agenda, en tientallen keren schreef hij daar andere woorden doorheen, zodat niemand ooit meer kon lezen wat er het eerst stond. Toen voelde hij zich toch nog een overwinnaar, een gelukkige overwinnaar, omdat niemand kon weten wie de overwonnene was.
De volgende dinsdagmiddag reed hij nog één keer door het andere dorp, langzaam nu, naar de huizen kijkend als wilde hij zeggen: ‘Jullie heb ik niet meer nodig.’ Maar bij de brug wachtte hij lang, voordat hij zijn fiets door de gleuf omhoog duwde. Hij bleef staan kijken naar de stad aan de overkant, beseffend dat drie eeuwen tevoren Jan van Goyen hier ook zo gestaan had. Zo'n man was vast ook verliefd geweest. Waarom had hij anders moeite gedaan om deze rivier en de erachter