[Een overwinnaar (vervolg)]
zo'n geval iets zal uithalen.
‘En Loonmaker?’
‘Die is volgens Fransman nogal wanordelijk, en gisteren heeft hij hem niet meer kunnen bellen.’
‘Dat is toch een hoofddocent? Ik dacht dat dat nou net de enige was die niet wanordelijk mocht zijn. Godbewaarme voor een wanordelijke hoofddocent. Niemand meer om mij aan mijn vergeten afspraken te herinneren... Zo iemand moeten ze maar in Tilburg benoemen; dan is iedereen tevreden.’
Vlak voor het raam ziet Gravendeel zijn auto staan; in de verte blijken de snelweg en het nieuwe viaduct in gebruik te zijn genomen. Het verkeer is slecht te zien door een zeil van opspattend water.
‘Wat voor auto heeft Fransman?’
‘Het kan niet dat je hem al ziet, want hij komt pas om half vier. Jammergenoeg moet ik dan zelf even weg, want Fransman belde mij gisteren pas op, en toen kon ik een belangrijke bespreking niet meer afzeggen.’
‘Wat doen wij in die tussentijd?’ vraagt Gravendeel. Het laatste woord spreekt hij half hikkend uit; hij beseft dat al deze bijeenkomsten tot nu toe alleen maar uit tussentijd hebben bestaan. Ooit zijn er plannen gemaakt om aan de slag te gaan en daarvan aan de grotere commissie verslag uit te brengen. Maar het afgesproken moment van verslaggeving is nu al een half jaar geleden voorbijgegaan zonder dat iemand naar resultaten heeft geïnformeerd. Zo verlengen zij elke maand de tussentijd weer met een middag.
‘Gelukkig zijn wij nu met zijn drieën; ik dacht al dat de zaak doodbloedde.’
‘Heb je mijn band nog gekregen?’
‘Die ligt al een week bij onze media-mensen. maar straks is de kopie klaar.’
‘In dit tempo wordt het wel augustus, voordat wij de hele stapel hier bekeken hebben, want vóór die tijd zie ik ons niet meer bij elkaar komen, met de tentamens in mei.’
De anderen zwijgen. Na anderhalf jaar achter voortdurend wisselende plannen aanlopen, hebben zij kennelijk geen haast meer. Dat zij ideeën spuien lijkt minder belangrijk geworden dan dat zij lekker zitten.
Gravendeel gaat nu op zijn gemak het lokaaltje zitten bekijken. Aan de muur hangen knipsels uit kranten en jongeren tijdschriften, voornamelijk artikeltjes over taal en jeugdcultuur; ook een foto hangt ertussen, van een jongen op een brommer, met meisjes eromheen. Dat bestaat dus nog steeds, beseft Gravendeel.
Op het bord ziet hij een zin vol fouten staan, waar met rood krijt verbeteringen in zijn aangebracht. Zo te zien is het een wat slordig gesproken zin, maar het kan ook wel een voorbeeld zijn van slechte schrijftaal. Is dat het geval, dan staat daar waar zij hier voor zitten: een opstelzin van een leerling uit het lager beroepsonderwijs, van iemand die nooit schrijft, maar zich op school moet aanpassen aan de taal van zijn leraar. Kinderen waar Gravendeel of zijn collega's nooit mee te maken hebben gehad, maar die zij goed kennen uit boeken en van de televisie, en voor wie zij nu al vele middagen hebben opgeofferd.
Het was geen totaal ander leven dat op maandag begon. Wel pakte zijn vader dan de ladders, kwasten en potten, legde die op het fietskarretje en ging met Victors oudste broer, die net van de ambachtsschool af was, op karwei. Wel werd Victor dan om half acht vriendelijk door zijn vader uit zijn bed geroepen en tien minuten later iets minder vriendelijk door zijn broer. Wel lagen er dan boterhammen voor tussen de middag klaar, die hij in een opvouwbaar trommeltje deed. Wel moest hij zich nog haasten om de pont te halen.
Maar op school werd weer begonnen met het gebed of de Heer van de sigarenas ook de Heer van de studieboeken wilde zijn. En terwijl Victors vader bij een klant de ladder uitzette om zijn broer onder het werk door slaapkamerramen naar binnen te laten gluren, zong Victor in de aula van de school bij het pijporgel. Zijn mond viel daarbij regelmatig stil, omdat rechts van hem, maar zoveel verder naar achteren dat hij zich moest omdraaien om haar te kunnen zien, Nellie zat, aan wie hij wel dacht als hij op zondag andere meisjes zag en besefte dat steeds de meest nabije het onbereikbaarst was.
‘Op Fransman kunnen we niet wachten,’ stelt Van Leusden vast, maar als Gravendeel en Letter hem vragen een band op te zetten, blijkt hij niet in staat zijn eigen apparatuur te bedienen. Letter is beter op de hoogte, zodat het technisch personeel buiten de deur kan blijven. Dat komt goed uit, want door onbereidwilligheid van deze mensen is de bijeenkomst van twee weken geleden naar deze dag uitgesteld.
‘Hebben jullie maar één sleutel van de media-kamer?’ vraagt Gravendeel.
‘Hoezo?’
‘Fransman zei dat jullie media-man vorige keer ziek was, en dat verder niemand wist waar de sleutel hing. Of had hij hem mee...’
‘Welnee, het is alleen maar een kwestie van oncollegialiteit. De anderen weten best waar de sleutel hangt, of ze hebben er zelf een. Maar ze hebben de pest aan hem en zijn te beroerd om een deur open te maken die híj zou moeten openen.’
Voordat Letter een knop kan indrukken, stelt Van Leusden de onbetrouwbaarheid van technisch personeel vast; ‘Als ze hier eenmaal zijn, zitten ze op hun luie kont koffie te drinken. Alleen het eerste jaar werken ze nog wel. Maar vaste aanstellingen, dat is niks,’ besluit hij zijn tirade. ‘Je zou een systeem van permanente beoordeling moeten hebben.’
‘Net als in Amerika dus, permanente stress,’ merkt Letter op. ‘Iets daartussenin dan, een aanstelling voor zeven jaar en daarna een herbeoordeling.’
‘Of zoals bij schaken: binnen vijf jaar een prestatie op niveau leveren, anders wordt je je titel ontnomen. Dat komt hier dan bijvoorbeeld neer op salarisverlaging, als je niet hard genoeg werkt.’