De Revisor. Jaargang 4
(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
DenappelsDenappels houden gevangenen:
kleine houten engelen, ze hangen
met één vleugel aan de dennen.
Steken ze, ontsnapt!, hun zwaarden
(van hout) gauw in het zand, dan
klimt een den blauwgroen naar de zon.
Als ze neerdalen, blijde boodschap
uitdragen in spiralen, jezus dáár
is de zwarte straatweg, ginds blik
elders de glasscherf ‘geen statie-’
Ach behaag toch de eekhoorns, den-
engelen; verroer je niet, blijf
waar je zit. Omlaag wacht maar brand
en de houthakker, dennescheerder, kwade
kaak. Slaap in de appel, of waak.
| |
De dennenDennebossen, scheef als dronkaards
groeien van waaien; lucht; oudheid.
In de grond geplante zwepen,
slaande naar de tekens des hemels.
Staande of ze nog wachters waren
voor de gelogen deuren van goden.
Hun denappels de handschriften
van oude spraak, gekraakte.
Verschrompelde strottehoofden
van reuzen of dwergen.
Houten handschrift, kapitalen binnen;
handschrift, kapitalen binnenin.
(Denappelschub is een schaapskooi,
somber berookt dak voor één kaars.)
Voerman die valt is de denappel!
Wagenmenner nog vóór de wagens;
uit beelder van vlammen vóór het vuur,
hout in de vorm van stil branden
Loop je snachts in het dennenbos, krr
diep onder dennen is angst de jager;
dennendonker is spottend duister,
denappels zijn geen sterren, geen lampen.
Luister wat ze zeggen, de twee bijlen
‘Het is zo recht bij dennen, zo ijlend;
als waarheid die steeds vanonderen afsterft,
leugens uithangt; doorgroeit naar t licht’.
Wandelaar, de tak boven je stookt je oven,
wellicht leunt aan je gezicht al je kist!
Dennebossen, er waait geen pluis.
Dennen zijn de kelders van de luchten.
Je hoort ze kreunen en zuchten ‘Wij
brengen jou thuis, brengen je thuis’.
|
|