[Credite experto (vervolg)]
inviterende, deels snaakse opschriften te lezen stonden, als daar waren: ‘Hic sudavit sed non frustra’, ‘Inolvidable’ en ‘Meisje, zorg dat men je blíjft respecteren’? Nee hoor, volgens hem was een mens nooit méér alleen dan wanneer hij zogenaamd het meest samen was.
Trouwens, wat was dat voor uitdrukking, ‘ik vind’? Was dat niet een achterbakse manier van je meningen absoluut en onaantastbaar maken? Kon je niet veel beter zeggen ‘het is’ dan ‘ik vind’, omdat het eerste voor discussie vatbaar was en het tweede allerminst?
‘Dat zeg jij’, was haar antwoord. ‘Ikzelf weet nog maar nauwelijks wat ik vind, dus dan kan jij het altijd beter weten.’
Hij zweeg en zij begon aandachtig in zijn kruis te kneden, waar overigens van een erectie geen sprake meer was. Had dat wellicht iets te maken met het feit dat ‘Kreuz’ ‘stuitje’ betekende? Dan was er ook weinig reden meer om verder te leven. Wachten op de bus, die altijd wel kwam, of wachten op iets, waar je zelf niet bij zou zijn als het kwam, - wat was er in godsnaam aan de hand? En met een abrupt gebaar verbrijzelde hij de sigaret, die hij zoëven pas had opgestoken, in de asbak. Hierbij verscheen er zo'n sadistische uitdrukking op zijn gezicht, dat mejuffrouw schrok, en zich voorstelde.
‘Ik ben Tanja,’ zei ze.
De wachtkamer was inmiddels stampvol. Tientallen ruim behaarde jongelui stonden hudje bij mudje op elkaar, en uit de luidsprekers in de oksels van het plafond kwam loeierharde muziek, waarvan de tekst maar nauwelijks te verstaan was, zo'n overdadig gebruik had de producer gemaakt van blazersen meidenkoortjes, moed willig gefrustreerde topsolisten en hevige percussie. Toch drongen opeens de twee het vaakst terugkerende regels tot hem door: ‘Make friends with her daddy, make friends with her dog, just to get her to let you get back in her love.’ De zanger was zijn vriend, en scheeuwde zich de longen uit het lijf.
Tanja was ondanks haar bloedeloze uiterlijk een praktische meid. Zij begreep dat de hoofdpersoon onmogelijk kon aarden in dit milieu. Had hij niet de slanke vingers van een pianist en het oestermondje van een connoîsseur? Was zijn haardracht niet heel persoonlijk, onmogelijk te herleiden tot een der vigerende trends op dit gebied? Keek hij niet doordringend uit zijn groene ogen, in weerwil van het feit dat zijn oogleden daar in schuine plooien half overheen hingen? Was zijn houding niet die van een slachtoffer, dat er toch in slaagt zijn waardigheid op te houden? Zij hield van hem, en nam hem stevig bij de hand.
‘Kom maar, dan gaan we wandelen’, zei ze en troonde hem besluitvaardig mee naar buiten, de straat op, waar het weer volledig was omgeslagen. Ook het seizoen was versprongen, en de bomen zaten vol rinse, chlorofiele blaadjes in een rijke sortering van groen. Merels wipten van tak tot zonovergoten tak, en uit het struikgewas trad hier en daar een schuchtere hinde eventjes in het licht van de openbaarheid. Paradijselijk, zeg maar gerust hemels: de gracieuze dieren bleven gewoon staan, zodat je ze over de kop kon aaien dan wel krachtig onder het achtereind stampen! Dat je soms bijna uitgleed over de gevulde condooms, die het pad in grote hoeveelheden ontsierden, vermocht de idylle geenszins te relativeren. Natuur. Zuurstof. Utopia.
Tanje huppelde uitgelaten voort aan zijn linkerhand, terwijl ze af en toe met ogen, groot en glanzend van bewondering, naar hem opkeek.
‘Wat doe je zo al?’ vroeg zij.
‘Ik wandel.’
‘Ja, dat weet ik ook wel, suffie. Nee, ik bedoel, voor je brood en zo.’
‘Me met mijn eigen zaken bemoeien.’
‘Hoe heet je dan?’
Geen antwoord.
‘Hè, doe nou niet zo slap. Weet je dat ik dat helemaal niet weet? Hoe heet je nou?’
Toen keek hij, behoorlijk op zijn qui-vive, om zich heen en zei met een flauwe glimlach: ‘Noem me maar Bwana.’