| |
| |
| |
Jeroen Brouwers
'k Weet niet wie mijn lied zal gedenken
Rondom de dood van Hélène Swarth
1. Hélène Swarth overleed te Velp op vrijdag 20 juni 1941, ‘in den ouderdom van 81 jaar’. Iedereen dacht dat ze al geruime tijd dood wàs. Op 24 juni werd ze op het ‘Heiderust’ geheten kerkhof van Worth-Rheden begraven.
2. De in het spijkerblauw geklede kerkhofwachter staat naast zijn huis over zijn bromfiets gebogen als ik het kerkhof betreed. ‘Dat zou ik denken,’ zegt hij, als ik hem vraag of hij bekend is op het kerkhof. Zijn ogen zijn van hetzelfde spijkerblauw.
Hélène Swarth. Ik spreek die naam uit. Hij spreekt die naam uit.
Achter hem een scherm van groen en allerdroevigst lichtviolet. Rododendrons. Veel zon. Het is zondag. Laag over het pasgemaaide gras drijft een wolkje vlinders voorbij. ‘Deze diertjes werpen geen het vaagste schaduwtje.’ Dit sta ik, letterlijk zo, te denken.
In een van de registers, waarvan de bladzijden in vele kolommen van ongelijke breedte zijn onderverdeeld, zoals in een boekhoudboek, staat, met de pen, met zwarte inkt, temidden van vele anderen die een naam hebben gedragen die met een S begon, Hélène Swarlh.
Ze werd eerste klasse begraven. Haar graf draagt het nummer 223.
‘Ik zal u er even heen brengen,’ zegt de kerkhofwachter.
Achter het scherm van groen en lichtviolet liggen de grafdeksels langs sterk stijgende, sterk dalende wandelpaden. Hij en nog drie anderen houden hier de boel netjes, vertelt de kerkhofwachter. Veel werk, de zerkentuin is zeer uitgestrekt. We lopen door tunnels van schaduw, in plaats van ‘schaduw’ denk ik ‘lommer’. ‘Stille Dalen’, ‘Eenzame Paden’, ‘Al onderde Boomen’. Titels van verzenbundels van Hélène Swarth. Vlinders begeleiden ons terwijl we voortlopen. Al het struiksel dal bloeien kan, bloeit. De lucht is zoetig van geuren. ‘Fleurs du Rève’, ‘Les Printanières’, ‘Eenzame Bloemen’, ‘Blauwe Bloemen’, ‘Rouwviolen’, ‘Passiebloemen’, ‘Octoberloover’, ‘Late Rozen’.
Het moet een hele sjouw zijn geweest, Hélène Swarth daar te krijgen waar men voor haar de kuil had gedolven. Het is nogal ver van het toegangshek. Ze was erg dik. Ze at veel taart, zegt men, - hoewel anderen zeggen dat ze nimmer taart at, maar wel altijd taart in huis had als er visite kwam en de visite veel taart liet eten, welk schransen zij goedkeurend knikkend, met een glimlach om de bejaardedamesmond, zat gâ te slaan, terwijl zijzelf niets van de patisserie gebruikte. Aan de universiteit van Amsterdam, faculteit Letteren, dient men een werkgroep te vormen teneinde dit na te vorsen.
De kerkhofwachter wist zijn hals en nek met een wat kleur betreft niet met spijkerblauw harmoniërende zakdoek. ‘Laat ik u niet langer van uw werk houden,’ zeg ik, ‘ik zal het wel vinden.’ ‘Dit is mijn werk,’ zegt hij. ‘Zondags ook?’ vraag ik. ‘Het gaat altijd door,’ zegt hij.
| |
| |
3. Aan het hoofdeinde van het graf van Hélène Swarth staat een wit stenen kruis. Op de dwarsbalk daarvan, onder haar naam, in groot kapitaal, prijken de data van het begin en het einde van haar leven: 25 October 1859 - 20 juni 1941. De laatste rustplaats van de dichteres is niet met een zerk gedekt. De ruimte die de grafstee beslaat wordt aangegeven door middel van vier in een rechthoek gelegde stenen balken, even wit als het kruis. Midden op het graf, wortelend in dor, droog zand, staat een struikje vanillekleurige azalea baldadig in bloei. Vlinders buitelen eromheen. Wat te horen is, is het gegons van bijen, bloem in, bloem uit. Dit is het graf van ‘het zingende hart in onze letterkunde’. Ze wilde ‘Geurend sterven’, zo staat het in een van haar verzen (zie het bijschrift bij foto 2).
'k Weet niet wie mijn lied zal gedenken,
Als naar 't Land waar geen leed meer zal krenken,
Ik eindlijk ben henengevlucht.
Maar, zie ik al geesten mij wenken,
Wie mij lieven, die wil ik nog schenken
Mijn lied, als die bloemenzucht.
In de dodentuin heerst grote vrede. Het graf van Hélène Swarth ligt te stralen van zichtbaar regelmatig met boender en zeep in stand gehouden witheid. Toen zij stierf was het oorlog. Terwijl zij lag opgebaard verklaarde Hitler de oorlog aan Rusland.
4. Haar begrafenis vond plaats op een dinsdag, veertien uur dertig. Het was heet als vandaag. Weinige getrouwen volgden de baar, onder dezen welgeteld één dichter: Joannes Reddingius. In de rouwkamer van de begraafplaats sprak hij: ‘Op dezen stralenden blijden St. Jansdag, nu licht en zon straalt over het prachtige land en de stralende velden van de Veluwe, leggen wij uw stoffelijk overschot ter ruste en vertrouwen wij dat aan den schoot van moeder aarde toe. Wij weten, dat datgene wat wij aan haar toevertrouwen niet de Hélène Swarth is, die wij gekend hebben, wier geestelijk leven onsterfelijk zal blijven.’ Ook ‘het woord gevoerd’ heeft dominee Couvee uit Rotterdam. Hij besloot zijn toespraak met een vers van de ontslapene. En ook, ten slotte, ‘trad naar voren’ mr. M.W.G. van de Veur uit Middelburg, sprekende ‘mede namens zijn vrouw, een intieme vriendin van Hélène Swarth’. Hij besloot zijn toespraak met een vers van de ontslapene.
Bloemen waren er van de directie van uitgeverij De Wereldbibliotheek, de Nederlandsche Vereeniging van Letterkundigen, de redactie van De Nieuwe Gids. Jeanne en Jacqueline Reyneke van Stuwe, den heer en mevrouw Reddingius, mevrouw Boldingh-Goemans, mejuffrouw Van Diemen uit Scheveningen, de actrice Sarah Heyblom, nicht van de overledene, en ‘van vele vrienden’. Te weten
2
van zó vele vrienden dat achter de met bloemen gedekte lijkbaar een open landauer met bloemen volgde.
Nadat de kist in de grond was gezonken, zei dominee Couvee het Onzevader op, ‘waarna dr. Krans uit Arnhem namens de naaste familie, die in Brussel woont en die men niet heeft kunnen bereiken, voor de betoonde belangstelling dank zegde’.
De plechtigheid droeg een uiterst sober karakter, zo meldt de N.R.C. de volgende dag.
In het letterkundig museum in Den Haagt bergt de map met knipsels over Hélène Swarth een tweeënveertig regels tellend verslagje, getiteld Begrafenis Hélène Swarth, gepubliceerd in de Haagsche Courant, 25 juni 1941: ‘Gistermiddag is op de begraafplaats ‘Heiderust’ te Worth-Rheden onder groote belangstelling het stoffelijk hulsel van onze groote Nederlandsche dichteres Hélène Swarth ter ruste gelegd.’ Uitknipper van het bericht onderstreepte, - ik zie het hem doen, met nijdige rukjes van zijn hand, zoals een schoolmeester in een dicteezit te strepen, - het woord ‘onze’ en het woord ‘groote’ voor ‘Nederlandsche dichteres’. In de marge noteerde hij: Wel wat overdreven! Met aanzwellend ongenoegen voorzag hij ook navolgende passage flinkdeels van krassen: ‘Zij heeft Nederland veel beloofd en dit op grootsche wijze in vervulling gebracht. Haar liederen leven in de harten van velen en zullen blijven leven.’ Naast deze regels bracht hij in de kantlijn twee vraagtekens aan. Een saggerijnig persoon. Misschien een dergenen die mevrouw W.L. Boldingh-Goemans voor ogen stond, toen zij in haar herdenkings-artikel schreef: ‘...de naijver steekt het hoofd
| |
| |
op. Een jongere generatie is aan de beurt en denkt: afgedaan al dat oude, vermolmde; nu komt de kreet der jongeren over de wereld daveren. En voor de dichteres van het ‘harmonisch schone’ is geen plaats meer.’
Hélène Swarth stierf volstrekt vergeten.
5. De laatste twintig jaar van haar leven woonde ze des winters in Den Haag, Borneostraat 5, des zomers in Velp, Pinkenbergseweg 9, ten huize van het pensionhoudend echtpaar Salemink. In 1939 zeide ze in Den Haag de huur op, om zich voorgoed in Velp te vestigen. In zijn toespraak tijdens de begrafenisplechtigheid bedacht mr. M.W.G. de Veur de heer en mevrouw Salemink met enkele vriendelijke woorden, hen dankend ‘voor de trouw en de vriendschap die zij aan de overledene hebben bewezen’. In haar Velps pension bewoonde de dichteres de uit een voor- en een achterkamer bestaande linkerkant van de benedenverdieping. Het raam in de voorkamer bood uitzicht op de straat, via een serre kon de tuin worden betreden. De huurprijs bedroeg fl. 90, - per maand, bij welk bedrag het schoonhouden der vertrekken en de bewassing van lijfgoed was inbegrepen. Op de door het huis vastgestelde tijdstippen ontving mevrouw Swarth haar maaltijden, des morgens haar kopje koffie, des middags haar kopje thee, lijftocht die haar door mevrouw Salemink werd aangereikt. Voorts werd het pension bevolkt door heren van de betere stand. Het was veel werk voor weinig geld, zegt mevrouw Salemink, heden ver aan gene zijde van de zeventig.
Het pension is verkocht, de door Hélène Swarth bewoonde vertrekken zijn verbouwd, de serre is gesloopt om plaats te
3
maken voor een betonnen tuinmuur. Er zijn geen pensionregisters bewaard gebleven, van opdrachten voorziene gedichtenboeken van de beroemde huurster zijn weggegeven, fotoos zijn er niet. Wat nog spreken kan, is het geheugen.
Mevrouw Swarth was een lieve, rustige, deftige dame. Corpulent was ze wel, doch taart at ze nooit. Hiermee mogen de woorden van Jaap Harten, die de dichteres in een zijner geschriften als een ‘taartjesetend monster’ omschrijft, voorgoed zijn weerlegd. Eten deed ze weinig: een beschuitje, een aardappeltje. Ze placht haar spijs tot muizehapjesformaat te verkruimelen alvorens naar de mond te brengen. Alcohol: neen. Dankbaar voor vriendelijkheid. Niks geen grootsigheid, ze was erg eenvoudig, al kwam dichtervorst na dichtervorst aan de voordeur bellen om haar met een bezoek te eren. Namen? Mijnheer Kloos, die is wel eens geweest, van andere mijnheren doemen de namen niet meer op. Ze was erg gehecht aan het hondje des huizes, een pinschertje, genaamd Puf, dat grote delen van het etmaal bij de dichteres op schoot mocht zitten. De kindertjes Salemink mochten voor het slapengaan bij mevrouw Swarth tuisten komen zeggen en ontvingen dan van mevrouw Swarth een reepje chocola. Een keer moest mevrouw Swarth een beetje huilen, bij welke gelegenheid ze mevrouw Salemink vertelde van haar zo droevig geëindigde huwelijk met de heer Lapidoth en van haar met dood en smart beloonde zwangerschap. De naam Lapidoth blijkt te moeten worden uitgesproken als Lapidoo, - zo deed mevrouw Swarth het althans. Ze was dol op kinderen. Besteedde ze haar dag niet aan het schrijven van verzen,
4
| |
| |
het afhandelen van haar correspondentie, het lezen van boeken, dan zat ze in de serre kinderkleertjes te naaien, welke ze wegschonk aan arme weesjes. Men herinnert zich, dat mevrouw Swarth dit handwerk met innige vreugde des harten verrichtte, maar dat de resultaten ervan zelfs het armste weesje niet vermochten te verblijden.
Ze modderde met ‘het hogere’, of ‘het andere’, met het vorderen van haar jaren meer en meer, in toenemende mate onrustig, op zoek naar ‘zekerheden’. Wat ze verslond als taart, was lectuur over god, reïncarnatie, soefisme, krisnamurti, spiritisme, geestesverschijningen, droomverklaringen, enzovoort, alles door elkaar. Ze hoorde stemmen. Eens de stem van Willem Kloos, in 1938 ten grave geleid, die riep ‘Hélène, Hélène!’ (zie bijschrift bij foto 5). Ze had visioenen. Ze bezocht media. Voornamelijk bezorgde ze zichzelf aan paranoia grenzende angsten. Ze werd achtervolgd door ‘kerels die haar bang probeerden te maken’, - of zulks in haar fantasie, in haar dromen, of in de werkelijkheid plaats vond, liet ze in het mistige. Geruime tijd is aan de Pinkenbergseweg in de appartementen van mevrouw Swarth een ‘geestenziener’, een zekere heer Muis, over de vloer geweest. Reeds bij zijn allereerste bezoek aan de dichteres veerde hij in trance uit het trijp van de leunstoel op en sprak dat zich aan zijn geestesoog een pinschertje vertoonde, van welk dier het ‘afschijnsel’ met het aura van mevrouw Swarth tesamenvloeide. Mevrouw Salemink herinnert zich de extase van haar pensionnaire. Behalve dat hij gedachten kon lezen, bezat deze heer ook de gave en de vaardigheid van het strijken. Ooit heeft hij de dichteres, die vanwege haar vetlijvigheid moeilijk liep en aan beenkrampen leed, aan strijkerij mogen onderwerpen. Hem werd de deur gewezen toen zijn strijkages in stede van haar tot heul, hem tot seksueel genot bleken te leiden. De dichteres had toen de leeftijd van driekwart eeuw reeds overschreden. Voor de bejaarde heer Salemink, die dit voorval vertelt, is het tot op de huidige dag een bron van piekerij.
Dagelijks was ze als een kantoorbediende met haar verzen bezig. Dagelijks vloeiden haar nieuwe poëmen uit de pen, dagelijks nam ze haar voorraad nog niet gebundelde poëmen ter hand om deze te rangschikken, opnieuw te rangschikken, anders te rangschikken, opnieuw anders te rangschikken. Totdat zij vond dat de rangschikking voltooid was, - waarna zij overging tot het met de hand in het net overschrijven van alle gedichten. Zij schreef met purperen inkt, zoals zij vaak purperen japonnen droeg. Haar handschrift was krullerig; naarmate ze ouder werd, werd het kleiner. In het huis dat haar sterfhuis zou worden ontstonden de bundels ‘Al onder de Boomen’, ‘Morgenrood’, ‘Natuurpoëzie’, ‘Avonddauw’, ‘Kinderen’, ‘Wijding’, ‘Beeldjes uit vrouwenleven’, die met vrijwel jaarlijkse regelmaat
5
verschenen. Nog te bundelen verzen stuurde ze naar De Nieuwe Gids. Er werd aan haar poëzie ten slotte weinig aandacht meer besteed. ‘Waarom is de bewondering van vroeger de verveling van nu geworden? Dat ligt aan het publiek èn aan Hélène Swarth. Altijd aanwending van hetzelfde middel: een persoonlijk beeld, dan ontwikkeling, ten slotte gevolgtrekking. Het gedicht werd dich toefening.’ Woorden van Karel van de Woestijne. Viel haar ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag, 1929, nog een huldiging ten deel, haar tachtigste ging ongemerkt voorbij, al was de novemberaflevering van De Nieuwe Gids, 1939, grotendeels aan haar gewijd. Maar wie las toen De Nieuwe Gids nog?
Wie haar kwam bezoeken, was veroordeeld haar te aanhoren. Bij dit aanhoren werd taart geserveerd. Ze stak monologen af over godsdienstige en paranormale aangelegenheden. Over de dichtkunst in het algemeen, over haar dichtkunst in het bijzonder. Over boze collega's, over brutale persmensen, over domme critici. Over haar jeugd, over haar leven als beroemd dichteres, over de Tachtigers. Ze
| |
| |
sprak rustig, met beschaafde stem, puttend uit een grote woordenschat. Ze had de ‘gave de taal te hanteren als een muziekinstrument: een veêl (viool), zooals zijzelf zoo dikwerf zeide’, schreef mevrouw W.L. Boldingh-Goemans. Soms las ze een vers van haarzelf voor, hetgeen ze bijna zingend deed en waarbij haar tong op een eigenaardige manier trilde. Tot haar kring van intimi behoorden Joannes Reddingius, Johan de Meester, Jacqueline Reyneke van Stuwe, Augusta de Wit.
Kon zij haar monologen niet mondeling en ten aanhore van een bezoeker kwijt, dan sprak zij schriftelijk. Ze hield er een gigantische briefwisseling op na, ze schreef duizenden en andermaal duizenden brieven. Ze moet erg eenzaam zijn geweest. Tot het geluk van haar laatste levensjaren behoorde het feit dat er toentertijd vijf maal daags post werd bezorgd. De heer Salemink kan het weten: hij was in dienst der Velpse posterijen. Niet zelden kwam het voor dat mevrouw Swarth inderdaad vijf maal daags post ontving, zij het des morgens bij de eerste bestelling, tussen elf en twaalf uur, de grootste hoeveelheid. Helaas vergalden de ‘kerels die haar bang probeerden te maken’ nu en dan ook dit plezier. Zo onderhield ze levendig briefverkeer met de Vlaamse dichteres Julia Tulkens, woonachting in het dorp Landen, ergens in het verre België. Hélène Swarth, haar leven lang gekweld door autoriteitenangst, diende ten overstaan van de Duitse bezetter rekenschap af te leggen: wat ze zo druk met Londen had te bespreken, en wat er school achter de geheimzinnigheid om haar briefwisseling met de Britse hoofdstad via België te doen plaatsvinden. Ze ging ertoe over, haar correspondenten met aandrang te verzoeken om op aan haar gerichte poststukken ‘Velp’ niet langer te voorzien van het toevoegsel ‘(Geld.)’. Want opnieuw had zij voor de autoriteiten moeten verschijnen, aangezien men haar er op grond van de toegevoegde afkorting van verdacht geheime fondsen te incasseren. ‘Droever dan tevoren’ werd ze ervan.
6. Op woensdag 18 juni 1941, na de avondmaaltijd, maakte mevrouw Swarth haar laatste wandelingetje. Van het pension naar de hoek van de Pinkenbergseweg en terug. Ze placht vroeg naar bed te gaan, zonder nog met haar huisgenoten te spreken voordat ze zich in de achterkamer terug trok. Maar deze avond klopte ze bij mevrouw Salemink aan: dat ze zich niet wel gevoelde. Ze was rillerig en had het zowel warm als koud. Mevrouw Salemink herinnert zich hoe van streek mevrouw Swarth was: er vloeiden tranen, de dichteres was vervuld van angst. De volgende dag kwam de dokter. Misschien was het dokter Krans uit Arnhem, - men weet het niet met zekerheid meer. Deze diagnotiseerde longontsteking en achtte het raadzaam, gelet op de leeftijd van de patiënte, eventuele naaste familie van de toestand op de hoogte te stellen. In de loop van de middag verergerde de ziekte. Mevrouw Swarth ijlde zonder ophouden. Ze zweette hevig. Het was die dagen ongehoord heet. De nacht van donderdag op vrijdag bracht mevrouw Salemink wakend bij het ziekbed door. In de ochtend van vrijdag 20 juni ontwaakte mevrouw Swarth en vroeg: ‘Is de post al geweest?’ Dit waren haar laatste woorden. De post was nog niet geweest. Om omstreeks half elf sloeg mevrouw Swarth haar ogen op naar het boven haar bed hangende portret van de gedoornkroonde Jezus en stak er haar armen naar uit. Hierna bracht ze haar handen naar haar boezem, als om op zichzelf te wijzen, en stak ze opnieuw naar het schilderwerk uit. Ze sloot haar ogen, legde haar handen op haar lichaam op elkaar; dat op dat moment de eerste postbezending van die dag klepperend en ritselend op de vloermat achter de voordeur viel, werd door Hollands nachtegaal niet meer vernomen.
De begrafenis vond vier volle dagen later plaats. Mevrouw Salemink herhaalt dat het die dagen ongehoord heet was.
Van de sterfkamer was een chambre ardente gemaakt. De muren waren behangen met zwarte en purperen, zilverbestikte rouwgordijnen. De dichteres lag opgebaard in een zee van bloemen.
Hélène Swarth had mevrouw Salemink als wens te kennen gegeven, op het intieme, idyllische kerkhofje van Rozendaal, bij Arnhem, te worden begraven. Bij de begrafenistoebereidselen, in handen van de familie Heyblom, werd mevrouw Salemink niet betrokken. Men reed de overledene naar het kerkhof van Worth-Rheden.
7. Nog dezelfde dag dat ze stierf, kwamen de dagbladen met In memoriams. Allemaal eender, alle aanwijsbaar uit hetzelfde handboek overgeschreven. Citaten van Kloos, citaten van Van Deyssel, citaten van Verwey, citaten van Robbers, - uit de tijd der verheerlijking, uit de tijd dat ze nog wereldberoemd was in Nederland en Vlaanderen. Veelvuldig heet zij weer ‘het zingende hart in onze letterkunde’. Niet alle necrologieënbreiers weten dat de dichteres dit epitheton door Willem Kloos werd opgekleefd. Men schrijft het ook wel toe aan Lodewijk van Deyssel, men doet ook wel of het een trouvaille van eigen brein is. Behalve ‘het zingende hart’ doet ook ‘de teederste harpspeelster’ het opeens weer aardig: Querido heeft haar ooit zo genoemd. Per strekkende meter wordt ook Hélène Swarth-zelf geciteerd. Haar nawoord van autobiografische aard in haar vijf jaar tevoren verschenen bundel ‘Wijding’ wordt aan flarden geknipt en ter zetterij gedragen. En vergeleken wordt ze. Dat het een aard heeft. Met Perk, met Lamartine, met De Musset (van wie zij Les Nuits vertaalde), met Anna de Noailles, met Schubert. Haar werk vergelijkt men met ‘wat vogelen hebben’: ‘een ongekunsteld zelfgenot, een onweerstaanbaren
| |
| |
6
7
drang naar het zingende geluk’ (mevrouw W.L. Boldingh-Goemans). Als haar opvolgster wordt Truus Gerhardt voorgedragen.
Maar vergeten was ze wel. ‘Onder de jongeren zullen er velen zijn voor wie de naam van mevrouw Hélène Swarth niet veel meer is dan een klank’, schrijft de Haagsche Courant. ‘Bij onze contemporaine dichters (trok haar latere werk) minder de aandacht () dan het () wellicht verdiende’: de Rotterdamsche Courant. ‘De jeugd van nu kan zich niet meer voorstellen hoe heerlijk het was haar verzen te lezen’: Het Vaderland. Dat zij niet ‘veranderde’ was er de oorzaak van dat zij in vergetelheid was zoekgeraakt, zo staat het in alle kranten. Het aardigst staat het in de Rotterdamsche Courant: ‘Des te opmerkelijker (is, dat) de motieven, die aanleiding waren tot deze poëzie, liefdesverdriet, verlatenheid en natuurgevoel, haar levenslang bronnen van inspiratie bleven. Mocht de voortdurende herhaling dezer elementen den lezer wel eens afmatten, bij nauwkeurige beschouwing moet men erkennen, dat de poëtische uitbeelding van de dichteres er met den tijd niet matter op geworden is en dat zij, ook al lag er in het bewerken van steeds maar dezelfde thema's een zekere beperktheid, voortdurend frisch bleef waarnemen en direct-gevoeld weergeven. Eentonigheid kan men hier nemen in bonam partem: eenheid van toon, volgehouden een leven lang.’
8. Twee jaar na haar dood verscheen voor het laatst een bundel verzen van Hélène Swarth: ‘Sorella’. Het is 1943, het is oorlog, men heeft wel wat anders aan zijn hoofd.
In het handschrift van de dichteres, door haar persklaar gemaakt, sluimeren in het letterkundig museum ettelijke ongepubliceerde bundels poëzie met titels als: ‘Herfstseringen’, ‘Ik zag in droom’, ‘Avondzonnegoud’, ‘In goudwaas van herinnering’. Bundels die elk uit ruim tweehonderd verzen bestaan. Men kijkt ze niet in. Ik ook niet.
In de vijftiger jaren verscheen bij P.N. van Kampen en Zoon een ‘Keur uit haar gedichten’, getiteld Het zingende hart, samengesteld en ingeleid door J.C. Bloem. ‘Het gebrek aan belangstelling is zeer te betreuren, want Hélène Swarth heeft enkele gedichten geschreven, die tot het allerschoonste behoren wat de beweging van '80 heeft voortgebracht en een hele reeks die, hoewel niet tot het allerschoonste behorend, daarnaast toch een eervolle plaats innemen.’
In 1973 verscheen bij Heideland-Orbis, Hasselt, in de reeks ‘Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ de bloemlezing Een mist van tranen, verzameld en ingeleid door Hans Roest.
Herman Liebaers schreef Hélène Swarths Zuidnederlandse jaren en gaf Hélène Swarths Brieven aan Pol de Mont uit (beide 1964, Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde).
Na de oorlog publiceerde J.C. Kelk een artikel, waarin hij opsomde en herdacht Wie de Nederlandsche literatuur verloor. Deze namen van in de oorlog overleden schrijvers worden genoemd: Menno ter Braak, Gerth Schreiner, Jacob Hiegentlich, Jo Otten, Charles-Edgar du Perron, Tom de Bruin, Hendrik Marsman, Joh. G. Brouwer, W.A. Arondeus, Walter Brandligt, Jan Remko Theodoor Campert, H. van der Leek, Herman Salomonson, J.K. Rensburg,
| |
| |
A.M. de Jong. Aan Hélène Swarth was klaarblijkelijk niks verloren.
In 1959 verschenen hier en daar artikels naar aanleiding van haar honderdste geboortedag.
Sommige Nederlandse gemeenten hebben een Hélène Swarthstraat. Ik heb nog nooit in een Hélène Swarthstraat hoeven zijn.
9. De kerhofwachter vraagt of ik familie van de ontslapene ben. Waarom ik dan een foto van haar graf maak. ‘Zomaar,’ zeg ik. Ik zeg erbij: ‘Deze Hélène Swarth was een dichteres.’ ‘O.’
Het echtpaar Salemink spreekt er zijn verbazing over uit, dat er heden nog belangstelling voor Hélène Swarth bestaat. Ik zeg dat er geen sprake van is dat er heden nog belangstelling voor Hélène Swarth bestaat.
8
| |
Bij de foto's:
1. Hélène Swarth, ongeveer vijfenzeventig jaar oud (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
2. De geciteerde dichtregels vormen het tweede couplet van het uit twee coupletten bestaande vers Geurend sterven, oorspronkelijk Stervende bloemen geheten, geschreven eind oktober 1938, enige dagen na haar 79ste verjaardag. Het vers bleef ongebundeld, het handschrift ervan is in bezit van Hans Roest, Heemstede. Dit handschrift zal men gereproduceerd kunnen zien in Kijkboek van de Nederlandse literatuur 1830-heden door Jeroen Brouwers (De Arbeiderspers, A'dam, najaar 1977).
Ter gelegenheid van haar 79ste verjaardag ontving de dichteres van haar toen nog jeugdige hewonderaar Hans Roest een tuiltje witte anjers. Het inspireerde haar tot het schrijven van het hier aangehaalde gedicht. De foto, gemaakt door Hans Roest en hierbij voor het eerst gepubliceerd, toont haar op 27 oktober 1939 in haar pensionkamer in de Haagse Borneostraat bezig met het schikken van die anjers.
3. Het huis aan de Pinkenbergseweg nummer 9 te Velp, huidige toestand (eigen foto). Het raam links is dat van de vroegere woonkamer van Hélène Swarth. De betonnen tuinmuur daarnaast kwam in de plaats van de serre.
4. De serre (foto Hans Roest), waar mevrouw Swarth wel zat om kinderkleertjes te naaien of om de heer Muis te woord te staan. Uit een brief van Hans Roest: ‘En er waren tikjes op het serre-dak, die hij geestesklopjes noemde. Ik herinner me dat ik zei: “Het waren neervallende eikels”.’
5. Handschrift van Hélène Swarth. Het vers Roepstem, ongebundeld gebleven, ontstond nadat de dichteres een half jaar na de begrafenis van Willem Kloos diens stem had vernomen, die haar toeriep: ‘Hélène, Hélène!’ De ‘lieven Hans’ aan wie zij het op 19 juni 1938 voorlas, is Hans Roest, in wiens archieven het origineel van dit handschrift berust.
6. De rouwkaart bij het overlijden van Hélène Swarth (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
7. De overlijdensadvertentie van Hélène Swarth, gereproduceerd uit Het Vaderland, 21 juni 1941 (foto Letterkundig Museum, Den Haag). Dat zij ‘Ridder in de orde van Oranje Nassau’ was, heeft zij nooit in enig schrijfsel omtrent haarzelf vermeld willen zien, noch ooit zelf gesignaleerd, noch ooit heeft zij het aan deze onderscheiding verbonden eremetaal gedragen, het tegendeel van prat als ze er op ging. Ze was beledigd om de nederigheid van rang van de decoratie. Ze omschreef het als ‘een soort zilveren speldje’. Na de uitreiking ervan heeft ze het in de taxi achtergelaten.
De familie Heyblom, door wie de begrafenis van Hélène Swarth, op een kerkhof dat ze niet had verkozen, werd geregeld, was van moederszijde met de dichteres geparenteerd. De moeder van Hélène Swarth heette Maria Jacoba Heijblom (volgens het bevolkingsregister van Amsterdam wordt deze naam met ij gespeld, anders dan in de overlijdensadvertentie staat). De actrice Sarah Heyblom, van wie er bij de begrafenis bloemen waren, is een volle nicht van Hélène Swarth.
8. Het graf van HélèneSwarth te Worth-Rheden (eigen foto).
Behalve een onderhoud met het echtpaar Salemink, leverden enige brieven van Hans Roest aan Jeroen Brouwers over Hélène Swarth de gegevens van dit artikel op.
|
|