De bekoelde woede van Van Geel
Alle gedichtenbundels van Chr. J. van Geel zijn opgedragen aan de nagedachtenis van gestorvenen uit verwante kringen: grootouders, Grönloh, Du Perron, Emmens. De posthume bundel Vluchtige verhuizing, die Van Geel blijkens de verantwoording grotendeels zelf nog voor zijn overlijden op 8 maart 1974 heeft samengesteld, is opgedragen aan de nagedachtenis van zijn zoon. Deze opdrachten doen direct beseffen hoezeer Van Geels poëzie een gedenkteken voor de vergankelijkheid is, - tijd bewaard in taal.
De poëzie van Van Geel bepaalt niet alleen bij de broosheid van het bestaan; inzet is ook de objectivering van de eigen zielsbeweging in natuursymbolen, hetgeen in de latere poëzie in toenemende mate het geval is. De verschuiving van stervend leven naar het domein van de overlevingskansen, (in deze bundel perfect geformuleerd in ‘Zwanenpaar’), van beweging naar inkeer en ingetogenheid is een procédé dat bij Van Geel allereerst leidt tot onnavolgbare natuurlyriek waarin de aandachtige beschouwing van de natuur door subtiele wendingen gestalte geeft aan natuur- en innerlijk leven. De uiterst pregnante taalhantering biedt het impressionisme weinig kansen, maar des te meer gelegenheid de gedichten van verscheiden gelaagdheden te voorzien.
Veel natuurgedichten hebben een psychologische en een poëtologische portee. Er is een voortdurende wisselwerking tussen beide, zo niet een integratie. Wanneer de correspondentie tussen eigen leven en natuurleven voor de hand ligt, ontstaan er emblematische gedichten, en wanneer groeiprocessen in de natuur zinnebeelden worden voor het dichterschap, ontbreekt de psychische component niet (in deze bundel uitmuntend geformuleerd in ‘St. Jacobskruiskruid’). De natuur is altijd voor-beeld, een woud van symbolen. Wanneer de gedichten ‘het in de schemering van oppervlak / in verder strekkende betekenis / verschuiven’ ontstaan er gedichten die een buitengewoon gecompliceerd geheel aan zieleroerselen suggererenderwijs aanduiden. Van Geel slaagt er niet altijd in tussen de emblematische en wat men zou kunnen noemen laat-symbolistische gedichten een evenwicht te vinden, zodat er soms al te eenvoudige en soms al te moeilijke poëzie ontstaat. Want, en dat wordt weleens te weinig onderkend, Van Geels poëzie kan zowel op syntactisch als op psychologisch niveau deksels lastig zijn. Zou de context van Van Geels oeuvre er niet zijn dan zou een verwijt van estheticisme soms ook wel terecht zijn, maar het maniertje en het maniërisme staan, gelezen de context, altijd in dienst van de hevige aandoeningen.
In elk geval verraadt Van Geels beeldkeus zijn primaire interesse en onthult de woordkeus meermalen Van Geels schrik en beven (woorden als beklemd, onthutst, ontdaan, vermoeid, ineengekrompen duiden er op). De combinatie van woord en beeld vervult als gedicht uiteindelijk een zuiverende functie. In de poëzie van Van Geel is zijn woede, heviger naarmate de najaarsstormen parallellen vinden in het eigen leven, is zijn furor bekoeld: ‘emotion recollected in tranquillity’.
Zowel op psychologisch als op poëtologisch niveau is Vluchtige verhuizing door de overheersing van het psychologische moment complexer dan de vorige bundel Enkele gedichten (1973), die meer gedragen wordt door de poëticale correspondenties. Een vergelijking van ‘Kon ik...’ uit de vorige bundel met ‘Terug’, het openingsgedicht van de laatste, kan dit verduidelijken. In beide gedichten is er sprake van ‘woede’ als wortel van de poëzie, maar in ‘Terug’ is de woede reeds bekoeld; in de verzuchting is dat nog niet het geval:
maar in zijn deugd begrijpen
als boom van wortel blad.