De Revisor. Jaargang 3(1976)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Willem Jan Otten De dooi, gedraaide wind Vannacht klonk er gerinkel, zacht, als woonde ik in een kristallen gracht. Opgestaan ontdekte ik een vloot van slordig glas: de dooi, gedraaide wind, had uit de stad een stoet van schotsen naar het IJ gebracht. De golfslag van een schip gaf plotseling het sein om op te rukken. Duizend scherven krasten langs de huid - het vulde me met vrees, waar is de dooi op uit, dat hij mijn schip belaagt met kruiend ijs? Zondvloed ter hoogte van een zool Mier te zijn en hier een einder zien, een onbevaren zee die alle regen vangt, van elke spat een vloedgolf maakt, zich aan geen kust gelegen laat, uitdijt tot een oceaan waarin een hele krant verdrinkt, een achtste wereldzee - die daags erna in streepjes zand verzinkt, en niets dan omtrek achterlaat, een vlek, plekje warmte op de rand van het trottoir. De dichter duikt Voorbij. Geen vorm zo uitgebalanceerd of hij verdwijnt, geen plons zo elegant of hij vergaat, in kringen, onbestemd. Een salto telt zolang de plank nog trilt, zolang het meisje op de rand van het bassin me ziet, hoe ik mijn haren schud. Vorige Volgende