heelal in evenwicht houden. Het begin van de ‘Iter’ is een heldhaftige poging om muziek en de uitwerking ervan op de toehoorder onder woorden te brengen; een voorbeeldig verslag van een concert dat werkelijk heeft plaatsgevonden, zoals Kirchers assistent Caspar Schott in de tweede druk meldde.
De muziek, het eigenlijke ruimtevaartuig, brengt Kirchers personage Theodidact in de harmonie van de hogere sferen, waar hij zijn leidsman, de engel Cosmiël ontmoet - een figuur die vanwege de dialoogvorm ook werd gebezigd door voorgangers als Cicero, Virgilius en Dante. De ruimtereis is natuurlijk een bevestiging van een aantal dingen die Kircher verwachtte: alles ligt in alles besloten, de aarde is een organisme met menselijke vormen, de maan is kaal en onbewoond. Maar op Venus ziet Theodidact hoe vanuit een kristallen berg, tussen bomen vol edelstenen hemelse jongelingen hem met muziekinstrumenten en bloemvazen tegemoet treden: de apostelen. Hun schoonheid tart iedere beschrijving, Kircher gaat zich te buiten aan vruchteloze pogingen. Hoe verder hij van de aarde verwijderd raakt, des te lyrischer wordt zijn taal, en des te machtelozer. Aangekomen aan de rand van het heelal overziet hij het hele (geocentrische) systeem. Een overweldigende aanblik, maar zijn woorden schieten echt tekort.
Het tweede deel, de onderaardse reis, is de verbeelding van een theorie die hij al lang tevoren had opgevat. Op een van zijn vele reizen nam hij vanuit zee een verhoogde activiteit van de Etna en de Stromboli waar, die gepaard ging met een hevige aardbeving. In Napels aangekomen, ging hij op weg naar de Vesuvius om te onderzoeken of deze vulkaan onderaards in verbinding stond met de twee andere. Hij huurde voor veel geld een sterke man die hem aan een touw in de (na de uitbarsting van enige jaren terug nog zeer roerige) krater liet zakken zodat hij vanaf een uitstekende rotspunt zijn onderzoek kon aanvangen en met een instrument van eigen vinding metingen kon verrichten. Het touw brak niet. Hij verschafte zich toegang tot de onderwereld per duikboot. Vermoedelijk heeft de Franse geleerde Nicolas Claude Fabri de Peiresc met wie hij enige tijd te Aix had samengewerkt, hem op dat idee gebracht. Peiresc heeft een studie geschreven over de Nederlander Cornelis Drebbel, graveur, alchemist, uitvinder van een thermostaatkachel, een zeewaterdistilleerapparaat, allerlei explosieven, een eeuwige klok, een verbeterde microscoop en allerlei hydraulische instrumenten; beroemd als constructeur van een vermeend perpetuum mobile en van een onderzeeër waarmee hij ten aanschouwe van een duizendkoppige menigte, onder wie koning Jacobus I, urenlang onder het water van de Theems bleef en daarbij van Westminster naar Greenwich voer. Het vaartuig had geen bodem, was dus een bewegende duikerklok, en kon daarom niet van zuurstof worden voorzien via een snorkel. Een van de roeiers vertelde later dat Drebbel af en toe een fles opende waardoor de lucht gezuiverd werd. Kon hij zuurstof maken? Drebbel wilde zijn geheim alleen prijsgeven in ruil voor de Steen der Wijzen.
Kennelijk had Kircher, die verzot was op technische nieuwtjes, niet voldoende informatie over Drebbels onderzeeër om er zijn kristallen duikboot adequaat mee uit te rusten. Ook de onderzeese reis is meer fantastische literatuur dan science fiction. De onderaardse wouden en monsters zijn belangrijker dan de techniek. Sam Lundwall, auteur van het boek ‘Science Fiction: What it's all about’, maakt zich zorgen over een definitie van het genre waarin ongelijksoortige elementen als ruimtevaart en vuurspuwende draken, moderne techniek en bijgeloof coëxisteren. ‘Waar blijft de logica?’ Maar misschien berust het genre juist op die combinatie: de techniek dient vaak alleen maar om het bijgeloof goed te praten.
Het tweede deel getuigt van meer fantasie dan het eerste. De Duitser Kircher is kennelijk beter in zijn element in de diepte dan in de hogere sferen. Niet voor niets liet Verne zijn expeditie naar het middelpunt der aarde ondernemen door Duitsers. Maar de labyrinten onder en boven ons schijnen elkaar aan te vullen en zelfs niet buiten elkaar te kunnen. De tocht door de onderaardse doolhoven en de reis naar de hemelse sferen zijn metaforen van twee aspecten van een persoonlijk ontwikkelingsproces.
Verne's reizen, zelfs die naar de maan, leiden in de regel naar een vulkaan, een onderaardse grot, een labyrint. In veel verhalen over onderaardse reizen spelen geologen de hoofdrol (ook Kircher hield zich intensief met die wetenschap bezig). Zij stuiten op steeds dieper liggende lagen, maar bereikten meestal niet het doel van hun wetenschappelijke expeditie. Lidenbrock en Axel bereiken het middelpunt niet. De helden van Virgilius, Dante, Kircher, Holberg en Verne vergeten hun oorspronkelijke doel zelfs, omdat ze andere dingen ontdekken. De geologen uit de reizen onder het aardoppervlak zijn te vergelijken met de alchemisten. Voor de buitenstaander zoeken ze in de ‘schoot der aarde’ naar goud. Zelf weten ze dat het Grote Werk een geestelijk proces is. Het reizen naar de diepte komt neer op een graven in het verleden, de historie, de eigen oorsprong. Dat is de zin van het ‘in de diepte leren kijken’. Wie hoog wil stijgen, moet ook diep kunnen dalen, dat is het alternatief voor de ‘hoogmoed die komt voor de val’ van Icarus en Lucifer, want vliegen en vallen horen kennelijk voor ons begrip nog steeds bij elkaar.
Verne noemde zijn reisverhalen ‘voyages extraordinaires’, Kircher sprak van ‘extatische reizen’. Beiden bedoelden hetzelfde: ongehinderd reizen door ruimte (aarde, lucht, water, kosmos) en door de tijd, met als doel het bewijzen van een wetenschappelijke theorie en als resultaat een vaag antwoord op de vraag: wie ben ik?