Een juryrapport als troonrede
Vondeling heeft, lees ik zojuist in de krant, de troonrede van 1975 in verstaanbare taal laten vertalen. Ik ben benieuwd hoe die er dan uit komt te zien. Eenvoudig lijkt me zo'n onderneming niet, want de makers van dit type tekst is er veel aan gelegen dat niet alles even helder is. Het moet klinken.
Juryrapporten zijn net troonredes. Ze moeten in kort bestek veel samenvatten en staan over het algemeen bol van hoge taal, en bovenal - ze moeten klinken. Wie het juryrapport van de Herman Gorterprijs 1975 leest, begrijpt waarom de kranten daar vrijwel alleen uit wisten te citeren dat mevrouw Agnes de Graaf - die in 1970 wat naieve verzen in kinderspelling uitgaf - vond dat geen enkele bundel uit het jaar 1974 voldoende kwaliteiten bezat om voor bekroning in aanmerking te komen. Dat is tenminste klare taal, al is het domme. De andere juryleden waren Sybren Polet en Paul Rodenko. Zij kozen tenslotte de dichter Leyn Leynse uit, wiens bundel Antwerpen zij zevenduizend gulden waard vonden. Dat is hun goed recht. Maar het is vervolgens wel hun plicht die keus in ondubbelzinnige taal te verantwoorden, is het niet tegenover het bestuur van de stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst, dan toch tegenover het publiek.
Het juryrapport waarmee Leyn Leynse het moet doen bestaat uit woorden en zinnen die vrijwel stuk voorstuk cliché of onzin zijn: ‘brede adem’, ‘totale inzet’, ‘caleidoscopische beeldvelden’, ‘hedendaagse, versluierde werkelijkheid’, ‘denktrauma's’, ‘sociaal-kritische houding’, ‘taalspel’, ‘onverholen romantiek’, ‘evocaties van existentiële situaties’, ‘alert bijdetijds bewustzijn, in casu (...) een typisch dichterlijk bewustzijn’, de ‘synthese’ en de ‘reflectie’ - alles, ja alles stáát er echt, ik verzin er geen woord van.
Neem een fragment als dit: ‘In een volgende passage beschrijft de ik- of wij-figuur een bezoek aan het graf van Marx en dan doet weldra ook de historie haar intrede, een aan scherven gevallen historie, zowel de recente als de oudere van de Grieks-Romeinse beschaving. Ook de wereld van na de oorlog (welke?) doet zich aan de dichter voor als een in scherven gevallen werkelijkheid en met beide leeft de ik-wij-figuur in een permanent bewustzijn van pijn en falen. Er is sprake van een duidelijke bewustzijnswerkelijkheid, die totaalwerkelijkheid wordt’.
Ja, dat vergt wel enige ‘belezenheid en eruditie’ van de lezers, niet alleen van de lezers van Leyn Leynse, maar ook van die van dit juryrapport.
Of zullen we Vondeling maar eens vragen?
T.v.D.