Plato verplaatst
Vertalen is onmogelijk, iedere vertaler weet het. Hoe onmogelijk het is krijgt men door naarmate men meer vertrouwd raakt met de oorspronkelijke tekst en zijn achtergrond. Ook wordt dan duidelijk, dat de onvertaalbaarheid zich sterker laat voelen naarmate de chronologische en/of culturele afstand tussen de vertaler en zijn tekst toeneemt. Nog ingewikkelder is het, als men te maken krijgt met teksten, die uitpuilen van onvertaalbare, aan de tijd van ontstaan gebonden begrippen en woorden, of met teksten (vooral poëtische), die aan de boven- en ondertonen een groot deel van hun betekenis en zeggingskracht danken.
Zelfs als men dezelfde taal als de schrijver spreekt, blijven er mogelijkheden tot misverstand: wie de (oude) psalmberijming kent, proeft bv. in de poëzie van Achterberg regels, die daar duidelijke toespelingen op zijn. Voeg daar nog groepstalen, gezinstaal en vaktalen bij, en verbaas u dat u nog een gesprek kunt voeren. Goed, vertalen kan niet en is toch nodig.
Voor wie? De lezer vuile de volgende reeks zelf aan: voor de luie mensen, voor de haastige mensen die meer willen lezen dan goed voor ze is, voor wie om politiek-historische redenen een bepaalde taal niet kan zien, laat staan lezen, voor wie geen talen kon, mocht of wilde leren, voor de krantenlezer die liever geen in het Engels gestelde Reuter-berichten in zijn dagblad leest, voor de lectuur-consument, voor de uitgever, voor de vertaler. Kortom: onze beperktheid dwingt ons.
Gerard Koolschijn, die in 1971 samen met Tjit Reinsma Xenofons Anabasis uit het Grieks vertaalde, heeft de moed gehad nu een werk te kiezen uit omstreeks 370 voor Christus, in het Grieks geschreven door een heel groot stylist. De man, Plato, was afkomstig uit een adellijke Atheense familie, raakte als jongeman in de ban van Socrates' magische persoonlijkheid, beleefde diens executie in 399 v. Chr. door de jury-rechtbank van de Atheense democratie en wendde zich sindsdien volledig af van de politiek in zijn geboortestad. Alleen in het Sicilische Syracuse heeft hij tot drie maal toe zonder succes zijn politieke idealen trachten te verwerkelijken als adviseur van de daar regerende dynastie. Belangrijkste getuigenis van Plato's politieke idealen is zijn Politeia, een omvangrijk werk, waarin hij zijn ‘staat in de hemel’ beschrijft in het kader van een onderzoek naar het begrip dat wij traditioneel vertalen met ‘rechtvaardigheid’; het werk is de eeuwen doorgelezen, besproken, nagevolgd, bewierookt en verguisd. Dit laatste werd vooral uitvoerig gedaan in Karl Poppers The Open Society and its Enemies uit 1945.
Uitdrukkelijk verzekert Koolschijn ons, zij het pas achterin het boek, dat hij niet wil concurreren met de min of meer letterlijke vertaling van Plato's volledige oeuvre van X. de Win uit 1962-1965. Zijn weergave wil een vertaling zijn van Plato's Politeia voor niet-classici (dat zal anno 1975 wel voor de meeste vertalingen uit het Grieks en Latijn gelden), waarbij hij zegt ‘ten koste van de vaak onvertaalbare vorm te kiezen voor een zo duidelijk mogelijke vertaling van de theoretische inhoud’. Aan dit voornemen heeft hij zich gelukkig niet gehouden. Met een heel trefzekere pen heeft hij vrijwel het hele werk weergegeven. Toen mijn dochter zo vriendelijk was mij grote lappen voor te lezen (ik als schoolmeester met de Griekse tekst voor me), heb ik mij dan ook geregeld zitten verheugen over de scherpe vondsten, de losse toon van de gestileerde conversatie, of de plechtige stijl van de meer verheven gedeelten - want Plato is meester op vele wapens. Het stoffige gymnasiaans dat in sommige vertalingen de overhand heeft is hier verdwenen, en er ligt een buitengewoon goed geschreven boek voor ons, dat men met plezier leest of cadeau geeft.
Al spoedig bemerkt men dan ook de weglatingen, inkortingen, verduidelijkingen en wijzigingen waarover Koolschijn in zijn nawoord spreekt. Voor dit procédé - en het is in veel gevallen niet de weg van de minste weerstand geweest - voert hij aan, dat de historische context voor de Nederlandse lezer in 1975 nu eenmaal niet aanwezig is. Daarin kan een vertaling in literair en historisch opzicht niet voorzien, aldus Koolschijn.
Wat de tweede categorie betreft meen ik, dat in heel veel gevallen een kleine, eventueel met haken aangeduide aanvulling de historische informatie aan de lezer had kunnen geven, of desnoods een alfabetisch register. Zou er één lezer zijn, die geïrriteerd was geweest door het vermelden van de namen van de vaders van de gesprekspartners in de inleiding van het werk? Koolschijn laat ze weg, mét de naam van enkele aanwezigen, zoals hij ook elders namen weglaat als die z.i. alleen ter illustratie worden toegevoegd. De vermelding van de (Thracische) godin, wier feest blijkens de eerste zin van het werk gevierd wordt in Piraeus en wier naam Bendis was, blijft achterwege, en het geheel wordt vervangen door ‘het Thracië Festival’. Een lelijke combinatie, met een rare, voor mij niet aangename, associatie erbij, terwijl het geval zo simpel op te lossen was geweest.
Van de oude Cephalus (Koolschijn latiniseert de Griekse namen, gelukkig consequent, en schrijft dus niet Kefalos e.d.) wordt, als Socrates en zijn vrienden hem thuis treffen, vermeld: ‘hij had juist geofferd’.
Waarom laat Koolschijn dit detail weg? De krans die de oude man ter gelegenheid van het offer op het hoofd had verdwijnt nu natuurlijk