Lowry en Giuseppe Tomasi di Lampedusa, poëzie van Pablo Neruda, een schilderij van Dick Ket, een ets van Goya enzovoort. In het gedicht ‘Zelfportret met eieren en zwarte hoed (naar Dick Ket)’ formuleert hij de keuzemogelijkheid tussen verschillende werkelijkheden, maar ook de onscheidbaarheid ervan, in de slotstrofe:
nee, niet te hoeven inhameren
op 't granieten aanrecht van wie weet wat voor werkelijkheid
want op den duur barst ook de verf vanzelf
hier, en daar, en op de bodem van de kom
Met name deze strofe wekt de indruk dat Tentije iets verschuldigd is aan de poëzie van Gerrit Kouwenaar. Deze heeft in de bundel zonder namen een gedicht gepubliceerd dat, net als Tentije's bundel, ‘alles is er’ heet, een gedicht dat eindigt met: ‘alles/is er vanochtend: de werkelijkheid/op de grens van een werkelijkheid’.
Men denke aan Brueghels De val van Ikaros. Ovidius' werkelijkheid van de gevallen Ikaros op de grens van Brueghels renaissancewerkelijkheid. Maar ook: het universele op de grens van het incidentele. Dat lijkt mij de kracht van bijna alle gedichten van Tentije: in treffende beelden worden de meest uiteenlopende incidenten onder woorden gebracht, die toch een gemeenschappelijke basis blijken te hebben.
Twee onderwerpen die als incident fungeren voor het universele verval zijn: de plaats van de kerk en de situatie van de proletariërs. Het kerkelijk bedrijf is een bedrijf van dood en bedrog. Al in het eerste gedicht ‘likken kinderen op de helse kermis van Allerzielen/aan brosse chocoladeskeletjes’, (cursivering van mij AZ) en wordt de dood van een paus voorspeld. Het gedicht ‘Landschappen’ bevat de suggestie een film van Golgotha te maken, waar op het cruciale moment door het beven van de aarde het filmdoek als een voorhangsel scheurt: daardoor komt er een hoofdaltaar te voorschijn in de vorm van een gokautomaat. Het ding wordt op tilt geschopt.
De proletariërs zijn in Alles is er zwervers, hoeren, mijnwerkers, paarden en slaven; zij zijn gebonden aan de aarde (‘geen stoom, meisjes, die ons losweekt/van de aarde’). Mijnwerkers graven in de aarde, aan gedachten om deze te ontstijgen komen zij niet toe. Als zij zich op grote hoogte bevinden is het om te werken in ‘de hoogst gelegen, de heetste mijnen van de wereld’. Maar zelfs wie niet vliegt, kan vallen: er is altijd wel een gat, een mijnschacht waar men in kan donderen. Het wordt de proletariër zelfs niet gegund om in een kunstwerk de gebeurtenissen stil te zetten, ‘want wat ik zou willen zeggen zeggen de groeven/wel in m'n gezicht’.
En in het gedicht ‘Wijk aan Zee’, waarin de dichter als een getergde Christus de wijk neemt uit het dorp waar de draglines duin- en geestgrond weggroeven ‘tot op de/eerste zandverstuivingen van voor Christus’ om ruimte te maken voor de Hoogovens, schrijft hij:
smelters hadden met hun vijfendertigste 't verweerde gezicht
van de ouwere Auden, maar poëzie is verdomd ver te zoeken
Uit gedichten als ‘Wijk aan Zee’ en ‘Chili’ blijkt bovendien dat Hans Tentije uitstekend in staat is om woede te verwoorden, woede om de ‘bloemendaalse baronnen’ en woede om de leugens van de Chileense militaire junta.
Alles is er lijkt een pretentieuze titel voor een debuutbundel. Het zou kunnen betekenen dat Tentije zeer tevreden is over wat hij zelf geschreven heeft. Het zou ook kunnen betekenen dat hij meent met deze bundel alles gezegd te hebben wat hij wilde zeggen, als een Geerten Gossaert hooguit bij herdrukken zijn bundel wat uitbreidend. Volgens de omslagtekst houdt de titel in dat Tentije over de meest uiteenlopende onderwerpen schrijft. Naar mijn idee betekent het dat alles er is om in verval te raken, te bederven.
Alleen in het laatste gedicht, ‘Al die tijd’, is er even geen sprake van een vlucht die de val in zich heeft, maar van een val die de vlucht in zich zou hebben:
zeg me, welke soort van wanhoop de troost in zichzelf heeft
en als alles is opgeteld en afgetrokken
hoeveel gelukkige uren er dan eigenlijk nog overblijven
Die troost, dat geluk, zou de kunstenaar dan bezitten. Hij kan het verval verwoorden en verbeelden, verfraaien toch wel. Maar ook die verfraaiing is maar betrekkelijk: uit ‘Semana Trágica’, het gedicht over een neergeslagen arbeidersopstand, blijkt dat de dichter een trooster is die weet dat hij te laat komt:
fluweel van woorden over alles, steeds dunner mettertijd
Dat is poëzie: in een klein hoekje van de bundel erkennen dat je woorden zullen slijten als de vleugels van Ikaros, maar verder landschappen neerzetten, werkelijkheden creëren, die de lezer in staat stellen deze gedachte van een afstand te bezien, als ‘de werkelijkheid op de grens van een werkelijkheid’, waarmee de lezer even denkt op te stijgen. Het vallen komt toch wel.
Ad Zuiderent
Hans Tentije, Alles is er De Harmonie, f 12,50