| |
| |
| |
G.A.M. Janssens
Saul Bellow en de literaire situatie
Humboldt's Gift (1975) bevestigt eens te meer dat Saul Bellow de voornaamste Amerikaanse schrijver is na de tweede wereldoorlog. De reacties die zijn voorgaande roman, Mr. Sammler's Planet (1970) sommige lezers ontlokte, hadden dit misschien verdoezeld maar nooit werkelijk in twijfel getrokken. Bellow stelt de vragen waar het om gaat: ‘Why were we born? What are we doing here? Where are we going?’, en hij laat zich bij het beantwoorden ervan niet intimideren door literaire modeverschijnselen. Voorbijgaand aan de geijkte pessimistische prognoses van de intelligentsia, heeft hij zijn vertrouwen in de individuele mens nooit opgezegd, en hoewel de moderne maatschappij hem soms met wanhoop vervult, staat het voor hem muurvast dat het individu zijn mens-zijn slechts ten volle kan beleven binnen deze maatschappij. Ofschoon zijn personages dikwijls de neiging hebben zich af te zonderen, trachten zij uiteindelijk toch contacten te leggen met de wereld om hen heen. Zijn romans eindigen dan ook meestal in een optimistische toon, waarmee het einde wordt gesuggereerd van de vervreemding van de hoofdpersoon. Men kan het Bellows lezers niet kwalijk nemen dat zij de vervreemding soms overtuigender vinden dan de uiteindelijke affirmatie.
Bellows optimisme heeft inderdaad iets weg van een geloofsbelijdenis die onder druk is afgelegd, een akte van hoop van een depressief man die zichzelf moet overtuigen. De ondertoon van zijn romans klinkt soms pessimistischer dan de afronding van het verhaal - maar aan die afronding is hem alles gelegen, zij is in feite heel bewust geënsceneerd en moeilijk weerlegbaar, misschien wel omdat het moeilijk is aan te geven in hoeverre onze leesreflexen zijn geconditioneerd door de pessimistische inslag van zo vele literaire werken van onze eeuw. Dit is in feite wat Bellow zelf herhaaldelijk heeft beweerd. In 1965 zei hij ter gelegenheid van de National Book Award voor Herzog: ‘Literature has for several generations been its own source, its own province, has lived upon its own traditions and accepted a romantic separation or estrangement from the common world.’ Dit heeft enige meesterwerken opgeleverd, maar is, naar zijn mening, onderhand funest voor de roman. Nu, 10 jaar later, ziet hij de situatie somberder in. Nu eist het dagelijks gebeuren de schrijver zo volledig op, dat hij zijn vertrouwen in de verbeelding veelal heeft opgezegd. Bezinning heeft het veld geruimd voor activisme, de eigen mening is gecapituleerd voor ideologieën. Het is altijd aantrekkelijker geweest de ról van de schrijver te spelen dan te schrijven, maar de kunstenaar is verantwoordelijk voor de waarheid van de verbeelding, niet voor een levensstijl. Vaker dan voorheen onttrekt hij zich hieraan, omdat hij niet langer gelooft dat ‘to understand a human event, to see the colour of experience, to grasp it morally, to feel its subtleties we must have novels.’ Het is de taak van de schrijver, zegt Bellow, het lawaai van de wereld te negeren en tot de essentie der dingen door te dringen.
Deze mening wordt gedeeld door Charlie Citrine, de verteller van Humboldt's Gift. De enge betrekking tussen Bellow en bepaalde figuren in zijn romans heeft zijn lezers al lang bezig gehouden, vooral in Herzog en Mr. Sammler's Planet, waar de geestelijke bewustheid van de hoofdfiguur en zijn intellectuele formuleringen sterker dan voorheen de dramatische kern van het romangebeuren vormden. Het opmerkelijke is steeds hoe Bellow afstand weet te scheppen tussen zijn eigen ideeën en de opvattingen van zijn romanfiguren. ‘The novel is for Tolstoi a method of dealing justly,’ schrijft hij in het zojuist aangehaalde artikel, getiteld ‘A World Too Much with Us’, dat nagenoeg gelijktijdig met Humboldt's Gift is verschenen in het herfst 1975 nummer van Critical Inquiry, en ook bij Bellow zelf is de waarheid van de verbeelde ideeën doorgaans overtuigender dan zijn polemische uitspraken. Zo is het zicht op de naoorlogse literaire wereld in Humboldt's Gift veel complexer en veel genuanceerder dan in zijn artikel. Maar de middelen die de romanschrijver ten dienste staan, zijn dan ook veel subtieler, en Bellow maakt er zo vakkundig gebruik van dat de ideeën een onvervreemdbaar bestanddeel uitmaken van het leven van zijn romans. Dit leven lijkt doorgaans volkomen natuurlijk en ongedwongen, hetgeen niet betekent dat zijn romans persklaar uit een geïnspireerde pen vloeien. Naar eigen zeggen, heeft hij van Herzog vijftien versies geschreven, voordat hij tevreden was over de vormgeving, en dit is ongetwijfeld kenmerkend voor zijn methode van schrijven.
Zijn sporen als vormgever wist hij echter zo grondig uit, dat
| |
| |
het schrijfproces bij hem wellicht gemakkelijker lijkt dan in die eigentijdse romans die hun aard als verdichtsel openlijker ten toon spreiden. Toch is het juist de kunstzinnige vormgeving en het rijke, gevarieerde taalgebruik waaraan zijn romans hun overtuigingskracht ontlenen. Aan zijn langere werken ligt gemiddeld zo'n vijf jaar toegewijde werkzaamheid ten grondslag, in tegenstelling bijvoorbeeld tot de lange romans van Joyce Carol Oates, waarvan het ontstaan gelijke tred lijkt te houden met de typevaardigheid van de auteur. Van Dangling Man uit 1944 tot Humboldt's Gift geeft de ontwikkeling van Bellows werk ook een belangwekkende weerspiegeling van de literaire mogelijkheden van de naoorlogse tijd. Toch zijn, deze ontwikkeling ten spijt, de inslag en de toon van zijn romans steeds direkt herkenbaar. Zijn boeken tonen ons veelal een geplaagde hoofdpersoon, wiens naam vaak in de titel wordt vernoemd, die door de opdringerigheid en veelvormigheid van de moderne wereld wordt belaagd, tot hij een zekere mate van rust en stabiliteit heeft gewonnen; of deze duurzaam zullen blijken is een vraag die de schrijver onbeantwoord laat. Om zo'n antwoord hebben lezers herhaaldelijk gevraagd, maar Bellow kan niet explicieter zijn dan toen hij van Herzog zei dat deze roman goeddeels verklaard kan worden ‘simply by the implicit assumption that existence, quite apart from any of our judgments, has value, that existence is worth-ful.’
Dangling Man en The Victim (1947) waren relatief korte, hechtgevoegde voortbrengselen in een tijd toen de formalistische literaire kritiek toonaangevend was. Beide dramatiseren de betrokkenheid van personages, die een neiging vertonen zich af te zonderen, bij hun omgeving. Zij trachten een midden te vinden tussen de twee polen van vervreemding en affirmatie, waarbij een gevoel van menselijke verbondenheid en medeverantwoordelijkheid zich steeds duidelijker aftekent. The Adventures of Augie March (1953) heeft opeens een ongedwongen, picareske vorm en toont een exuberante inventiviteit - een vrijheid van expressie die zich spoedig ook kenbaar zal maken, niet alleen in het werk van andere romanschrijvers, maar met name ook in de Amerikaanse dichtkunst. Zoals de vorm minder terughoudend is, zo sluit Augie zich ook minder af van de alledaagse werkelijkheid. Toch laat hij zich door niemand lijmen: zijn gedrag blijft erop gericht te ontkomen aan het voortdurende streven van zijn medemensen ‘to recruit others to your version of what's real.’ Herzog moet zich hier, in de gelijknamige roman, veel feller tegen teweer stellen; hij voelt zich ononderbroken belaagd door ‘reality instructors’, die trachten hun medemensen met hun versies van de werkelijkheid te overdonderen en in het gelid te brengen. Moses Herzog is een wel heel gefrustreerde, door het leven getekende Augie - heel verschillend ook van de bijna bovennatuurlijke levenslustige, goedgelovige Henderson in de picareske fantasie, Bellows lievelingsboek, Henderson the Rainking (1959).
Herzog was een zeer ambitieus boek, waarin Bellow explicieter dan voorheen zijn standpunt formuleerde met betrekking tot de eigentijdse wereld. Vandaar de identificatie van auteur met romanfiguur, die zich wederom, even onovertuigend, voordeed in besprekingen van Mr. Sammler's Planet en nu ook in verband met Charlie Citrine in Humboldt's Gift. Romantechnisch is de afstand tussen Bellow en Herzog gemakkelijk aantoonbaar. Hoewel Moses zelf aan het woord is, spreekt hij veelal over zichzelf in de derde persoon als ‘hij’, Moses Elkanah Herzog. De afstand die hierdoor wordt geschapen, leidt natuurlijkerwijze tot een licht ironische toon, waarvan de lezer zich welbewust dient te zijn, wil hij niet het gevaar lopen ideeën met ideologieën te verwarren. Maar ironisch afstand houden blijkt niet altijd mogelijk; soms wordt Moses door emoties overmand, en zijn relaas gaat dan vaak, haast ongemerkt, in de ik-persoon over. ‘If I am out of my mind, it's all right with me’ - zo begint Moses Herzog zijn verhaal, en de lezer zal de passages waar de druk der emoties Herzog het dichtst bij de waanzin brengt, afwegen tegen de momenten van koele bezonnenheid. Tegen het eind van de roman herhaalt Herzog zijn openingsverklaring letterlijk, en hierdoor onderstreept Bellow eens te meer dat het gebeuren zich afspeelt in de geest van Herzog, die soms van grote afstand, soms in enge betrokkenheid, zijn vroegere ik gadeslaat.
| |
| |
In Mr. Sammler's Planet gaat Bellow nog duidelijker een dialoog aan met de eigen tijd, maar de nuances zijn doorzichtiger, omdat de nadruk evenzeer valt op de gedragspatronen als op de existentiële vraagstellingen. In tegenstelling tot Moses Herzog is de hoofdpersoon in deze roman, Artur Sammler, een buitenstaander, zowel wat zijn afkomst als wat zijn levensvisie betreft. Hij is de observator, een Poolse Jood die na de tweede wereldoorlog door zijn neef uit een Europees vluchtelingenkamp naar de Verenigde Staten is gebracht; een humanist voor wie zelfrespect een levensnoodzaak is en die zich daarom verzet tegen de vreemde ontlading van ‘galloping impulses’ die in het chaotische New York alom bespeurbaar is. Iedereen schijnt die te willen goedpraten, maar voor Sammler bestaan er bepaalde normen die geen lange verklaring behoeven: ‘All mapmakers should place the Mississippi in the same location, and avoid originality.’ Bellows bespiegelende roman onderwerpt de stand van zaken in de Westerse wereld aan het oordeel van de wijze, ietwat eigenzinnige Heer Sammler, die veel kritiek laat horen, maar die uiteindelijk op de bres staat voor zijn planeet, onze aarde.
Sammler is een typische Bellow-figuur, die ondanks zijn besef van de tekortkomingen van de mens, weigert zijn geloof in hem op te zeggen. Dat Bellow goeddeels zijn ideeën onderschrijft, is buiten kijf - vraag is of het boek de lezer overtuigt. Hoe tendentieus Mr. Sammler's Planet ook is, het is te duidelijk een roman om als autobiografie of als tractaat afgedaan te kunnen worden. Mr. Sammler is, evenals Herzog en Citrine, een zeer ontwikkeld man, hoewel zijn eruditie deze keer niet overkomt als professorale belezenheid, maar als de wijsgerige speculaties van een man die, hoewel hij de zeventig is gepasseerd, blijft zoeken naar de zin van het leven - het lot van iedere Bellow-figuur. Zijn overpeinzingen zijn zowel lyrisch als bondig, en Bellow heeft ze verankerd in enige dramatische gebeurtenissen. Melodramatisch is misschien een passender woord. Bellows realistische presentatie verheelt niet dat de gebeurtenissen vaak onrealistische toevalligheden en buitensporigheden zijn, die als functie hebben Sammlers overpeinzingen te stimuleren en het boek een organische vorm te geven. Dit is Bellow in feite gelukt. Hij plaatst Sammlers conservatieve gezond verstand in een voordelig daglicht door hem samen te brengen met een stelletje gekken. Het is waarlijk een tour de force een zo polemische roman tot leven te brengen.
Dit had heel wel Bellows laatste woord kunnen zijn, en in feite leek de aandacht van de literaire wereld zich reeds van hem af te wenden, tot hij in 1975 Humboldt's Gift uitbracht. De gebeurtenissen in deze roman zijn even buitensporig als in Mr. Sammler's Planet, maar de algehele indruk van Bellows nieuwe boek komt dichter bij een kruising tussen Augie March en Herzog. Na het bespiegelende Mr. Sammler is Bellow hier weer aan het vertellen geslagen. Het begint al als Charlie Citrine op een morgen zijn dierbare Mercedes 280 SL in duigen vindt. De carrosserie is zo grondig met honkbalbats bewerkt dat het exclusieve uiterlijk voor altijd is verminkt. Dit is het werk van Rinaldo Cantabile, een onderwereldfiguur van kleine allure, maar een buitensporig mens, ‘this restless striving smoky-souled Cantabile’, ‘one of the new mental rabble of the wised-up world.’ Bellow is meteen goed op dreef; zijn taal is exuberant en precies, alledaags en verheven. Wederom is het gemak bedriegelijk, want deze lange roman is zo knap geconstrueerd en terzelfdertijd zo ongedwongen, dat hij de opmerking van Joseph Heller in herinnering roept: ‘it takes a lot of planning to make things seem unplanned.’ Kunst is meer dan het transcriberen van de werkelijkheid; voor Bellow is de roman hier wederom het instrument bij uitstek om tot het wezenlijke der dingen door te dringen.
Zijn nieuwe boek gaat over de positie van de schrijver in het naoorlogse Amerika en over de dood. Deze centrale thema's worden belicht zowel door het verhaal als door de overpeinzingen van Charlie Citrine - een techniek die aan Herzog doet denken. Daar was de hoofdfiguur een intellectueel, die graag naar de pen greep om in vaak lange brieven zijn opinies en gevoelens aan anderen kenbaar te maken: aan verwanten en aan vrienden, aan onbekenden en aan vermaarde persoonlijkheden uit het verleden en in het heden. Charlie, wederom ‘a nymph-troubled man and a person of frenzied longings,’ is een would-be antroposoof en een beoefenaar van yoga, die zich vaak in meditatie van de overweldigende werkelijkheid afsluit. Rinaldo Cantabile is zijn ‘reality instructor’: ‘When are you going to do something and know what you're doing?’, vraagt hij Charlie. ‘You couldn't find your ass with both hands.’ Charlie heeft een pokerschuld aan Rinaldo, die deze met dubbele rente komt innen. Het Mercedes-incident was Rinaldo's extravagante rappel, en spoedig verschijnt hij in eigen persoon. Hij wil dat Charlie hem publiekelijk terugbetaalt, ten overstaan van invloedrijke persoonlijkheden: een intellectueel kan niet ongestraft de spot drijven met een maffiafiguur. Als zijn opwinding op zijn darmen slaat, neemt Rinaldo Charlie met zich mee naar het toilet. Stank is werkelijkheid. Exhibitionisme wordt een betekenisvolle acte de presence - zoals de zwarte zakkenroller Sammler zijn magnifieke genitaliën toont. Dan dringt Cantabile Charlie in een lift die hen hoog boven het schemerachtige Chicago afzet op de ijzeren balken van een wolkenkrabber in aanbouw. Hier maakt de superieure Cantabile vliegtuigjes van Charlie's vijftig-dollar biljetten, terwijl de schuldenaar op gladde leren zolen zich in doodsangst vastklampt aan roestbruin staal.
Charlie wordt door de buitensporige Rinaldo gefascineerd. Zo ook de lezer. ‘Pale and crazy, with his mink moustache, he seemed to have a spiritual office to perform. He had appeared in order to move me from dead center. Because I came from Chicago no normal and sensible person could do anything of the sort for me.’ Chicago is het jachtige hart van Amerika, de woonplaats van de historicus en toneelschrijver Charlie Citrine, van de onderwereldfiguur Rinaldo Cantabi- | |
| |
le, en van Saul Bellow. Het New York van Mr. Sammler's Planet was eerder een kleurrijk decor voor de overpeinzingen van een oude Europeaan, wiens hart was verknocht aan het vooroorlogse Londen, dan een onafhankelijk organisme. Herzog leefde te zeer in zijn eigen geest, was te geobsedeerd door zijn eigen misère, om nauw betrokken te raken bij het leven van New York en Chicago. Augie March was in Chicago geboren en hij leefde met het ritme van de stad. Dit is ook het geval met Charles Citrine, maar het ritme is versneld, de mensen worden erdoor opgejaagd:
My mind was in one of its Chicago states. How should I describe this phenomenon? In a Chicago state I infinitely lack something, my heart swells, I feel a tearing eagerness. The sentient part of the soul wants to express itself. There are some of the symptoms of an overdose of caffeine. At the same time I have a sense of being the instrument of external powers.
Het Chicago van Augie March was het Chicago van Bellows jeugd, waar zijn ouders zich vestigden toen hij negen was, en waar Moses Herzog in zijn mijmeringen over het verleden nostalgisch aan terugdenkt. Het Chicago van Charles Citrine is de jachtige grote stad van vandaag; de stad waar je als intellectueel met geld de aasgieren niet van je af kunt houden.
Charlie is rijk geworden door een toneelstuk dat een Broadwaysucces werd, maar hij wordt op de huid gezeten door zijn hebzuchtige ex-vrouw, die wederom niet mis-te-verstane Chicagotaal spreekt. ‘I sometimes called her Rebukah,’ vertrouwt Charlie ons toe. Zij heeft inderdaad een scherpe tong, Denise. Zij was weer een van Charlie's ‘reality instructors,’ had een grootse carrière voor hem uitgestippeld, praatte op een White House party intens op Kennedy in. En zij weet wat geld betekent. Iedere morgen bij het ontbijt placht zij Charlie te vragen of hij zijn testament al had gemaakt. Nu tracht zij hem te plukken. Zij herinnert ons aan Herzogs Madeleine - ‘with her everything was a production, everything was momentous, critical’ - zoals Charlie's vriendin, Renata, een minder placide Ramona lijkt. Charlie's broer, Julius, een Texas miljonair, heeft Denise door: ‘That crazy broad won't be satisfied until she's got your liver in her deepfreeze’. Ook Julius was straatarm na de echtscheiding van zijn eerste vrouw, maar hij heeft snel een tweede fortuin vergaard. Soms investeert hij geld voor Charlie en vermeerdert het. Hij wil geheel in het heden leven en het verleden vergeten. Chicago, vindt hij, is geen stad voor zijn broer, de intellectueel: ‘The guy is pissing against the wind in Chicago’.
Charlie houdt van hem, zoals Herzog van zijn broer, een praktisch denkend ingenieur, hield - en is zijn brug naar het verleden. Charlie's heden is Bellow's ‘World-Too-Much-with-Us’, de wereld van Cantabile en van Denise en haar bloedzuigende advocaten; zijn verleden de belofte die niet is waargemaakt. Charles Citrine is geboren in Appleton, Wisconsin, evenals Harry Houdini, de man die niet aan banden was te leggen. Toen in 1938 de New Yorkse dichter, Von Humboldt Fleischer, een briljante gedichtenbundel publiceerde, toog Charlie impulsief naar de Oostkust om zich aan Humboldts voeten te zetten. Hoeveel mensen hadden niet op deze dichter gewacht? In de jaren zestig stierf Humboldt arm en vergeten in een derderangs hotel aan Forty-sixth Street. Na zijn dood, in de tegenwoordige tijd van de roman, wordt van een scenario, dat hij eens voor de grap samen met Charlie had geschreven, een zeer populaire film gemaakt. Ook notities voor een tweede scenario worden voor goed geld aan de man gebracht. De afvalprodukten van de dichter brengen postume roem. Zij vormen ook Humboldts gift, die Charlie onverwachts uit zijn financiële moeilijkheden helpt.
De loopbaan van Von Humboldt Fleischer is Bellows metafoor voor de literaire wereld waarvan hij zelf deel heeft uitgemaakt. In 1938 publiceerde de jonge, begaafde Delmore Schwartz een bundel verhalen en gedichten, In Dreams Begin Responsibilities, die zeer hoog werd aangeslagen, maar ook hij kon niet voldoen aan de hoge verwachtingen die hij had opgeroepen. Hij heeft model gestaan voor Humboldt, en ook zijn tijdgenoten Randall Jarrell en John Berryman, die beiden een miserabel einde vonden, worden in de roman vernoemd. Van hun generatie, die opgroeide onder het vaandel van dichters en New Critics zoals John Crowe Ransom en Allen Tate, is Robert Lowell de meest prominente overlevende. In een vraaggesprek dat is afgedrukt in een recent nummer van Salmagundi (zomer 1975), heeft Bellow zijn eigen relatie tot de naoorlogse literaire wereld belicht:
As a young provincial, of course, I had the obligation of going to the big town and taking it on... I went to New York at a fortunate moment: just before World War II, and then again just after. There was a literary intellectual life in New York in the late 40's. There was the Partisan Review, there was Columbia University, there were many independent writers, painters, and critics. The big money had not yet hit, the media had not yet developed their full power, the universities had not yet entered the picture as patrons of the arts. Between the media and the universities, the literary life of this country was annihilated.
Dit literaire verleden heeft Bellow in Humboldt's Gift gedramatiseerd.
Humboldt is een even intense figuur als Cantabile, maar tragischer, want hij had grote idealen. Hij is wellicht iets minder scherp getekend, omdat hij in Charlie's herinneringen woedt, terwijl Cantabile een wervelwind in het heden is. Ook na zijn dood heeft Humboldt Charlie nog steeds in zijn ban: over hem windt Charlie zich op, om hem laat hij tranen. Hij heeft van hem gehouden, zoals zij beiden van de kunst hielden. Hij kende ‘the charm, the verve and feverish invention, the calamity-making craziness of Humboldt.’ Humboldt dacht, oreerde, en leefde in hoofdletters - Liefde, Schoon- | |
| |
heid, Vervreemding, en bovenal, Succes. Hij was een verwoede, fascinerende verteller, die in volslagen slapeloosheid nachtenlang op Charlie inpraatte. Je was zijn vriend of zijn vijand: er bestond geen middenweg. Als Charlie's toneelstuk een succes blijkt, keert de paranoïde Humboldt, die zelf in de vergetelheid begint te raken, zich tegen hem. De onbeschreven cheque, die de twee vrienden eens hadden uitgewisseld als bezegeling van hun bloedbroederschap, gebruikt Humboldt nu om zijn concurrent van een grote som geld te beroven. Hij koopt er onder meer een Oldsmobile voor. Hij is van auto's bezeten - ‘the first poet in America with power brakes,’ noemt hij zich. Hij is manisch-depressief, een gevaar voor zijn vrouw die hem uit zelfbescherming moet verlaten, een pathologische intrigant die zich door iedereen bedreigd of verraden voelt.
Maar hij is ook een dichter, in de meest verheven zin van het woord. In vergelijking met hem is Charlie een dilettant, wiens toneelstuk door de figuur van Humboldt was geïnspireerd en zo'n prominent succes werd door de manipulaties van de regisseur. Dat was het hoogtepunt van zijn carrière; nu heeft hij in feite nog maar weinig te zeggen. Humboldt was zo jaloers op zijn succes, omdat het een geldelijk succes was. In deze roman blijkt ieders leven om geld te draaien en ook de kunstenaar is er door besmet. Humboldts idealisme is nu een anachronisme: kunst is business. Exclusieve kunstvoorwerpen vind je in de chique flats van maffiafiguren; de vrouw van een gangster werkt aan een proefschrift over Von Humboldt Fleischer. ‘Maybe America didn't need art and inner miracles. It had so many outer ones. The usa was a big operation, very big. The more it, the less we’. Dit Amerika brengt, paradoxaal genoeg, romans als Humboldt's Gift voort. De wereld van deze roman is inderdaad Bellows ‘World-Too-Much-with-Us’: ‘The more it, the less we’. Humboldt crepeert in een verliederlijkte wijk van New York, terwijl Charlie in het gezelschap van Robert Kennedy en andere succesvolle Amerikanen in een helikopter boven de stad cirkelt. Amerika is trots op haar dichters als zij dood zijn; zij bemint hen omdat zij niet tegen haar opkunnen.
Dit overweldigende Amerika houdt Charlie danig bezig. Hij heeft er een antwoord op, hoewel dat heel tentatief blijft. Waar Herzog de meest uiteenlopende theorieën over het leven en de cultuur onder de loep neemt en als humanist op waarde schat, begeeft Charlie zich buiten de paden van het rationalistische denken van zijn beschaving en gaat bij de antroposofen te rade. Hij voelt dat hij te onbewust heeft geleefd; door al zijn hoop op de kunst te vestigen, heeft hij andere mogelijkheden gemist: ‘what would I have done if I hadn't been asleep in spirit for so long?’ Welke openbaring is hem ontgaan? In zijn reeds eerder aangehaalde artikel wijst Bellow in de juiste richting als hij schrijft: ‘there is a mode of knowledge different from the ruling mode... this other mode is continually operative - the imagination assumes that things will deliver something of their essence to the mind that has prepared itself and that knows how to listen.’ Charlie
|
|