[Vakmanschap is Meesterschap (vervolg)]
impliceert dat de mens in zijn meest wezenlijke eigenschappen en gedragingen constant zou zijn en dat omwille van de herkenbaarheid deze algemeen-menselijke aspecten in het literaire werk tot uitdrukking zouden moeten komen. Dit is een klassiek-klassicistische mensvisie, die volledig botst met de sinds de Romantiek meer opgang makende stelling dat het meest wezenlijke van de mens het individueel-persoonlijke en onherhaalbare is: ‘een kind is een kind’, ‘neen, ieder kind is weer anders’. Deze botsing tussen klassieke en romantische visie lijkt zelf weer als een constante terug te keren in huidige mensbeschouwingen zoals literatuurwetenschap. De botsing is ook een belangrijke factor geweest in de waardering, die de verschillende literaire genre's, epos, drama, lyriek, in de loop der tijden hebben gekend.
Op het eerste gezicht is het opmerkelijk, maar, historisch bezien, begrijpelijk dat Horatius, zelf onder meer een dichter van 4 boeken oden, in zijn Ars Poetica amper over het korte gedicht komt te spreken, en, zelf een groot brieven- en satirenschrijver, over deze twee ‘minor’ genre's volstrekt zwijgt. In zijn Ars gaat alle aandacht uit naar de twee hoogst gewaardeerde genre's: epos en drama. Dáár worden de belangrijkste algemeen-menselijke problemen, karakters en situaties bezongen. Het korte persoonlijke gedicht is hooguit een spel, waartoe een auteur zich zo nu en dan kan verlagen, zij het dat de spanning van de Horatiaanse ode onder meer ligt in het streven de persoonlijke uitgangssituatie te verbreden en aldus in waarde te verhogen. Om in de twee hoogste genre's succes te behalen wordt de jonge auteur door Horatius weer aangeraden de exemplarische (Griekse) grootmeesters te bestuderen en na te volgen, uit wier werken de regels en conventies zijn afgeleid. ‘Laat iedere eposdichter, evenals Homerus, in medias res beginnen’ (v. 148) vormt het meest geciteerde voorschrift uit een reeks van regels, die de stofkeuze, opbouw, stijl, dialect en metrum van epos en drama bestrijken. Het is onvermijdelijk dat met de Romantiek, wanneer de individuele expressie van de individuele emotie het hoogst wordt gewaardeerd, een totale revaluatie van de genre's optreedt, zodat Stuart Mill in 1833 verkondigt: ‘Lyric poetry is more eminently and peculiarly poetry than any other... An epic poem in so far as it is epic (narrative)... is not poetry at all’.
Algemene ontwikkeling door studie, literaire ontwikkeling door analyse en navolging van illustere voorgangers, langdurig vijlen aan de afwerking, zijn volgens Horatius de voorwaarden die leiden tot kwaliteitsverbetering en succes in de poëzie. Aan een werk dat de tijd wil trotseren, mag wel enige tijd en zorg besteed worden. Als je - ondanks alle moeite en risico's - toch iets af hebt gekregen (toch - latijn: tamen - staat in de tekst v. 386 en is zeer karakteristiek), dan raadt hij de auteur aan het niet direct te publiceren, want ‘een eenmaal uitgezonden woord kan niet meer terug’ (v. 390), maar het eerst kritisch te laten lezen door een kleine kring bevriende en eerlijke critici. De werkzaamheid van de criticus (latijn: laudator - prijzer) ligt dus voor Horatius niet in de fase ná de publicatie, in het uitspreken van een genade-oordeel voor en namens het publiek. Een dergelijke bezigheid zou hij zinloos geacht hebben, want daar kan het zo juist gepubliceerde werk niet meer beter van worden. De criticus wordt ingeschakeld bij het perfectioneringsstreven van de dichter zelf. De mate waarin de auteur en de criticus de literatuur serieus nemen, blijkt uit het feit of de een, alvorens te publiceren, het kritische oordeel vraagt en ter harte neemt, en uit de zorgvuldigheid en eerlijkheid waarmee het oordeel wordt gegeven. Horatius was zich welbewust van de druk op de persoonlijke relaties tussen beiden, maar deze persoonlijke factoren wegen niet op tegen de ernst van de zaak: ware vriendschap, zo stelt hij, geeft en accepteert kritiek (v. 419-452). De Ars Poetica is zelf weer een illustratie van de manier en toon waarop een dergelijke kritisch-adviserende relatie onderhouden moet worden. Hoewel de betiteling dit suggereert, is de Ars Poetica geen tractaat maar een brief in versmaat, gericht tot twee jonge auteurs, de Pisonen, die
in de eerste zin al worden aangesproken met ‘amici’ (v. 5) en aan wie Horatius zichzelf als ‘toetssteen’ onopvallend aanbiedt (v. 304, 388). Tegenover vrienden zou een betweterige leermeesterstoon en leerboekenstijl niet passen en vandaar de keuze van de briefvorm, van de onderhoudende, urbane conversatiestijl, die door zijn ironie en relativering iedere scherpte en pedanterie vermijdt en boeit door zijn afwisseling en levendigheid. Met deze laatste zinsnede zijn wij ongemerkt bezig ‘onze vriend Horatius’ te evalueren. De waarde van een didactische poëtica wordt allereerst bepaald door de historische situatie van zijn verschijning en door de stromingen, waartegen hij zich afzet om de kwaliteit van de poëzie te verbeteren. Tegenover de hellenistische l'art-pour-l'art-stroming, waarin de literatuur een aesthetisch spel is, plaatst Horatius het maatschappelijk nut als ideaal, een stellingname waarmee hij het bestaansrecht van de literaire arbeid wilde verdedigen voor het utilitair ingestelde Romeinse publiek. Daar de Romeinse literatuur nog in een beginstadium verkeerde, wijst hij op het belang beproefde (Griekse) meesterwerken te bestuderen. Tegenover de amateurs, die in staat zijn op één been honderden verzen per uur te schrijven, benadrukt hij de noodzaak van zorgvuldigheid en vakbekwaamheid.
Men zou kunnen stellen dat de waarde van een poëtica ook bepaald wordt door de kwaliteit van de kunstwerken waartoe hij inspireert. De oden van Horatius zelf en bv. de Aeneïs van Vergilius kunnen dan als prijzenswaardige illustraties geciteerd worden van de in de Ars Poetica neergeschreven principes. Helaas is het aantal inferieure literaire werken uit klassieke en klassicistische tijd veel groter, mede door de invloed die de Ars Poetica in het literaire bedrijf heeft bezeten. Onder verwijzing onder meer naar Horatius kregen conservatisme, conformisme en intellectualisme hun verstikkende greep op de literaire creativiteit, zodat Herder, een voorloper van de Romantiek, terecht kon uitroepen: ‘dass in Ode und Gesange das Herz und kein Regelncodex, kein Horaz... statt unser sprechen dörfe’. Ter verdediging van Horatius kan men aanvoeren dat zijn in een specifieke historische situatie geschreven brief pas na zijn dood