| |
| |
| |
Susan Janssen
Céline was niet thuis
een bezoek aan Meudon
I
Mmm... Parijs is mooi, zelfs in februari. Maar ik voel me als spaghetti die te lang heeft staan koken na zeventien en een half uur op de Roma-Parigi-Espresso. Arriveder ci Mozzarella! Bonjour Port Salut!
Bovendien is het Valentijnsdag, de christelijke versie van het feest gewijd aan de god Lupercus, de Lupercalia. De priesters van de god kwamen bijeen en offerden geiten en jonge honden. Twee adellijke jongens werden naakt voor de priesters geleid; hun voorhoofd werd met het bloed van de slachtoffers besmeurd en daarna met in melk gedrenkte wol afgeveegd. De jongens moesten dan in een schaterlach uitbarsten. Na een feestmaal, waarbij erg veel wijn gedronken werd, verscheurden de jongens de vachten van de geiten en met stukken ervan bedekten zij hun lichaam. Van de overgebleven gedeeltes maakten ze riemen. Met deze geïmproviseerde zwepen in hun hand, renden zij door de straten en sloegen een ieder die ze tegenkwamen. Vooral vrouwen, die geloofden dat deze afranseling hen vruchtbaar zou maken. Het ritueel was een symbolische loutering, want de naam van de maand - februari - betekent loutering en boetedoening. Dit feest van bloed en schaterlach is nu een dag voor vrijers en suikerhartjes.
Overal politie. Natuurlijk. Als je de métro uitkomt, staan ze op je te wachten. 10.000 identiteiten per dag doorgelicht. Deze keer is het excuus de kaping van een vliegtuig de week tevoren op het Charles de Gaulle vliegveld. Het maakt mensen wrevelig en zo alleen al kweekt men weer een paar nieuwe ‘activisten’. De zon weerkaatst tegen de wolkenkrabbers van Pompidou. Langs de toren van Babel op Montparnasse, het yang centrum van Parijs op de linkeroever, waar Mitterand zijn hoofdkwartier heeft. De meeste kantoorruimte die zo ‘broodnodig’ zou zijn, staat nog steeds ‘Te Huur’ sinds de opening in mei 1973. Die dag was ik ook in Parijs. Een zwarte donderwolk hing over de stad en de Tour Montparnasse werd door bliksem getroffen. Maar Pomp geloofde niet in voortekens. De laatste wilsbeschikking van die opgeblazen man is ‘Le Hole’ in Les Halles, waar monumentale machines van Krupp de dienst uitmaken. Het yin centrum van Parijs op de rechteroever. Iedereen herademde toen Giscard d'Estaing beloofde dat er in plaats van nog meer kantoorkolossen plantsoentjes zullen komen, maar het zou me niets verbazen als het nieuws uitlekt dat die bloembakken op een ondergrondse kerncentrale zullen staan. Iemand vertelt me later die dag dat Giscard echt een hele vooruitgang is op Pompidou, hij is toegankelijk, ‘just one fuck away’, want ze hebben beiden onlangs hetzelfde meisje versierd.
Onderweg naar Bob, een schilder, schrijver, musicus en ‘an American in Paris’. Deze grote Serviër - zijn ouders waren arme emigranten in de industriestad Pittsburgh - wordt door vrienden en vijanden Maddog, de Dolle Hond genoemd. Ik ben op terugreis naar Amsterdam met Bill, een schrijver, redacteur, knappe joodse Amerikaan, samen met Bob eens redacteur van het literaire tijdschrift ‘The Insect Trust’. Ze kennen elkaar alzo'n jaar of dertien. We vinden Bob temidden van zijn nieuwe serie collages die in stukjes en beetjes door het hele huis slingeren. Ze zien er uit als nationale vlaggen voor imaginaire dada staatjes.
Hebben we zin mee naar Meudon te gaan? Meudon? Meudon! Zelfs de Guide de L'Ile de France Mystérieuse vermeldt, naast beroemdheden zoals Molière, Manet, Rodin, Rabelais, Richard Wagner en Hans Arp, ook de veel omstreden Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline als voormalige inwoner van dit blijkbaar kunstzinnige stadje. Zijn laatste drie boeken staan vol details over Meudon. Ja, natuurlijk zou ik het fijne erwel'ns van willen weten.
| |
II
Die vermelding, daar zou hij geloof ik de pest in gehad hebben, maar hij zou zich ook zeer gevleid hebben gevoeld. Om commentaar gevraagd, zou zijn antwoord waarschijnlijk weer voor velerlei interpretaties vatbaar zijn geweest; Céline was er altijd op uit om alle partijen van zich te vervreemden. ‘Ik ben anarchist van top tot teen!’
Louis-Ferdinand Céline, pseudoniem voor Dr. L-F Destouches, publiceerde in 1932 zijn eerste roman Voyage au bout de la nuit, een literair evenement dat de pers en de gemoederen lange tijd bezig hield. Aangevallen en vereerd, is hij eensklaps dè grote revolutionaire schrijver, het sociale geweten van het verdrukte volk overal ter wereld, een pacifist in zijn aanklacht tegen oorlog en armoede. Een internationaal succes, want het
| |
| |
wordt o.a. in het Engels en het Russisch vertaald, en later ook in het Nederlands (tot nu toe de enige roman van Céline die in een Nederlandse vertaling verschenen is). Zijn tweede roman, Mort à Crédit (1936), is zo mogelijk zelfs een groter succes.
Aan het einde van de twintiger, begin van de dertiger jaren werkt en reist Céline als arts voor de Rockefeller Foundation en de Volkenbond. Hij ondervindt de krachten die dan werkzaam zijn om een nieuwe wereldoorlog te creëren uit de eerste hand. Achter de coulissen. In het projectiehok. Hij ziet de Internationalisten, rassenvermengers, bankiers en wapenhandelaars als verantwoordelijk.
In 1937 publiceert hij, wat in de meeste bio- en bibliografieën een ‘anti-semitisch pamflet’ genoemd wordt, Bagatelles pour un Massacre. Het ‘pamflet’ dat nu voor me ligt, telt echter 379 pagina's vol doordravende en onmatige argumentaties tegen de oorlog en de Joden. Een boek dus, en het was klaarblijkelijk erg populair want het is de 61e editie. In 1938 volgt L'Ecole des cadavres. Ze komen met een harde klap aan. Céline wordt van geloofsverzaking beschuldigd. Het volk voelt zich bedrogen. Stel je b.v. de uitwerking voor van het nieuws dat de feministe Germaine Greer sergeant bij de vrouwelijke politie is geworden!
Tijdens de Duitse bezetting publiceert hij Les beaux draps (1941) waarin hij Pétain aanvalt en belachelijk maakt. Het wordt dan ook door de Vichy regering in beslag genomen. De wegbereiders van de Nieuwe Franse Orde hebben weinig aan hem, de eigenzinnige anarchist die altijd zijn eigen, aartspessimistische, weg gaat. En een defaitist. In 1941, vóór Stalingrad, verklaart Céline dat de Duitsers de oorlog verloren hebben. In stilte werkt hij aan een nieuwe roman, Guignol's Band die in 1944 verschijnt. Het speelt zich af tijdens de le Wereldoorlog in Londen.
De kentering in de politieke situatie en het naderbij komen van bijltjesdag, doen hem besluiten Parijs in de zomer van 1944 te verlaten. Hij vertrekt met zijn nieuwe vrouw, de danseres Lucette Almanzor, zijn kat Bébert en hun vriend Robert Le Vigan, een Franse filmacteur (‘Pépé-le-Moko’, ‘Quai des Brumes’, ‘Le mariage de Chiffon’). Denemarken was hun einddoel, waar Céline voor de oorlog goud verborgen had. De royalties van de Voyage.
Dat betekent dat ze zich dwars door het puin van het stuiptrekkende Nazirijk heen moeten werken. Steeds dieper en dieper verstrikt rakend in de Apocalyps, belanden ze in 1945 uiteindelijk in Denemarken. Céline wordt opgepakt en zit 17 maanden in de Vensterfangsel gevangenis in Kopenhagen. Daarna woont hij, met vrouw en dieren, in een hut aan de Baltische zeekust, vogelvrij, tot hij in 1951 van een vonnis, een jaar tevoren tegen hem uitgesproken door een Frans gerechtshof, wordt ontlast.
Hij vestigt zich in Meudon, een ‘ville de résidence’ ongeveer 5 kilometer ten zuidoosten van Parijs. Het ligt aan de oever van de Seine, tegen een heuvel aangebouwd - Hauts de Seine - omringd door bossen. Heuvelopwaarts heb je uitzicht over het hele Seinedal: Longchamps, Mont Valérien, de Eiffeltoren, Sacré Coeur, Arc de Triomphe enz. Zeven jaar (zeven is een galgvol) had Céline zich verre van Parijs, van Frankrijk gehouden en de laatste vier jaar was de zee zijn enige uitzicht geweest.
In Meudon kan Céline Parijs ‘in de gaten houden’, maar hij bemoeit zich niet meer met het openbare leven. Hij is en blijft de eenzame wolf die in kwaad gerucht staat. Hij zet z'n artsenpraktijk weer op, in wezen een gratis kliniek voor een paar arme oudjes in de buurt, de enigen die nog op zijn spreekuur durven komen. Teruggetrokken, gebruikt hij de laatste tien jaar van zijn leven om de reis door Duitsland, naar het einde van de nacht, voor het nageslacht vast te leggen.
D'un château l'autre verschijnt in 1957, Nord in 1960. Op 1 juli 1961 heeft hij het laatste deel van zijn helle trits af, Rigodon. 's Middags schrijft hij zijn uitgever, Gallimard, 's avonds om zes uur is hij dood. Deze zin komt steeds weer terug in Rigodon: ‘... ik moet mijn kroniek afmaken... / ...ik voel 't, de schikgodinnen trekken aan m'n draadje...’. Ernest Hemingway doodde zich de dag dat Céline stierf, zodat het makkelijker was om zijn dood buiten de pers te houden. Men wilde taferelen vermijden zoals die rondom het graf van Ezra Pound in november 1972, toen honderden linkse studenten slaags raakten met honderden rechtse studenten die bloemen op het graf kwamen leggen.
De trilogie is een verslag van de ineenstorting van een rijk gezien door de ogen van een verliezer. Van Caesar's De Bello Gallico tot Dwight. D. Eisenhower's Triomph in Europe zijn de meeste kronieken geschreven vanuit het standpunt van de overwinnaars. Bij Céline geen triomf, slechts ontgoocheling, de ontkenning van de mogelijkheid in de mens naar het goede te streven als het erop aankomt. Een epos tot het bittere einde van angst en hebzucht.
Humor is even noodzakelijk als brood om in leven te blijven. Je kan er de meest duffe, vervelende, uitzichtloze, zwarte, penibele situaties mee doorbreken, als een priemende lichtschicht. Céline is ook een komische schrijver en weet aan alles wel zo'n draai te geven dat je in verwondering zit te lachen om de meest afschuwelijke dingen. Bloed en schaterlach. ‘Ik heb plezier in mijn dodendans, alsof 't een geweldige grap was. Elke keer dat ik 't “onherroepelijke einde” moet uitbeelden in mijn boeken, hoor je mensen die schateren van het lachen... Geloof me: de wereld is grappig, de dood is grappig; en daarom zijn mijn boeken grappig, en ben ik eigenlijk vrolijk.’ (Uit een interview met Robert Poulet, Entretiens familiers avec L-F Céline, Pion, Parijs, 1958.) Maar in de eerste plaats is Céline een stilist. Zijn zeer directe, ter zake doende spreektaal-stijl, ‘m'n deuntje’, met de beroemde drie puntjes... werd sinds Voyage au bout de la nuit verafschuwd en nageaapt. Steeds herhaalt hij weer dezelfde gedachten, dezelfde manieën, hij hamert ze erin in de hoop dat er iets van zal blijven hangen.
‘De taal weer gevoel inblazen zodat die meer het hart beroert dan het verstand’, schrijft Céline in 1947 aan de Amerikaanse professor Milton Hindus. Want Rede is een emotie van de sex- | |
| |
lozen. In den beginne was het gevoel, niet in den beginne was het Woord. Wanneer je een amoebe kietelt, dan krimpt 't ineen, 't heeft gevoel; 't spreekt niet maar 't heeft gevoel. Een baby huilt, een paard galoppeert. De een moet leren spreken, de ander draven. Maar aan ons en ons alleen is het Woord gegeven. Het resultaat is de politicus, de schrijver, de profeet. Het Woord is afschuwelijk, 't stinkt. Maar dat gevoel vertalen is ondenkbaar moeilijk... 't is verschrikkelijk... bovenmenselijk... 't kan dodelijk zijn.
William Burroughs spreekt over het woord dat kan doden, de Bijbel over het woord dat genezing brengt. Waar het om gaat is de kracht van het woord dat ons op een totaal ander, niet voorzien vlak brengt. Er zit zoveel lijfelijke kracht in Célines geschriften dat er tijdens het lezen vreemde dingen kunnen gebeuren. Aan het begin van Nord, bij aan komst in Berlijn waar de bommen 24 uur per dag, en 7 dagen per week neerkomen, wordt Céline half verlamd door duizelingen zodat hij door de rest van het boek op krukken loopt. Een vriend van mij kreeg, op de Berlijnse pagina beland, zo'n verschrikkelijke steek in zijn rug dat hij het boek, lachend aan zijn bed gekluisterd, moest uitlezen. Een andere vriend vond dit maar een sterk verhaal. Maar toen hij Voyage au bout de la nuit gelezen had, zwol zijn rechteroog zo erg op dat hij een paar dagen bijna blind was... Céline is een knock-out schrijver.
| |
I
We zijn in Meudon voor de lunch uitgenodigd bij Michel en Sidonie. Michel is media entrepreneur, maakt TV documentaires voor de ORTF, is de zoon van een nicht van Charles de Gaulle en van de huidige minister voor ‘La Création Artistique’. Zijn vrouw Sidonie, of liever Sydney, is Amerikaanse en archeologe.
Zonder het gevoel Parijs verlaten te hebben, komen we in Meudon aan. In Céline's jeugd was het een landelijk oord, waar je op zondag naar toe kon varen, zoals 't Kalfje aan de Amstel. We stoppen voor een oud gebouw tegenover Osdorpachtige nieuwbouw. Het Musée de Meudon was eens het huis van Molière en Michel woont op de zolderverdieping.
Terwijl Sidonie kip aan het braden is, bladeren we in dure, glanzende (vierkleurendruk) Kunst-magazines. Michel verklaart het met Nam June Paik eens te zijn dat video-art de toekomst heeft omdat het de enige tak van kunst is waarmee Murcel Duchamps zich niet heeft beziggehouden. Bob en Bill barsten in daverend lachen uit: ‘... en Rembrandt niet, en Memling ook niet...!’ Michel weet eerst niet goed hoe hij reageren moet maar schiet dan ook in de lach.
Zullen we na de lunch naar het huis van Hans Arp lopen of dat van Céline? Ik hou van Hans Arp maar Meudon is voor mij bijna synoniem met Céline. Is Michel, familielid van de Gaulle die door Céline niet zonder reden Tintin genoemd wordt - want volgens Malraux vergeleek de Gaulle zichzelf met Kuifje - in de ‘damné de l'écriture’ geïnteresseerd? Ja, Michel leest de dokter ook graag en hoopt, samen met de beheerder van het Museum van Meudon, materiaal van Lucette Destouches los te krijgen, om een grote, permanente expositie in te richten.
Op weg naar buiten nemen we een kijkje in het museum. Er is niemand. Tekeningen van Rodin - hij woonde in de Villa de Brillants! - een paar kleine schilderijen van Hans/Jean Arpen twee door zijn vrouw, Sophie Arp-Taueber, geschilderd. In een donker hoekje hangt een prikbord met wat vergeelde krantenknipsels en foto's. Daar zit hij dan, met een wat matte glimlach, achter de tafel waar hij de triologie aan schreef, met Toto z'n papegaai. ‘Op de Steppen van Centraal Azië’ van Borodin was het enige lied dat Toto kon fluiten. Volgens Céline dan, in Rigodon.
We gaan heuvelafwaarts via een brede, rechte laan tussen rijen eikebomen. Dit was eens de met stenen overdekte toegangsallee naar de Druïdentempel die boven op het terras van de heuvel stond. Temidden van een reeds lang verdwenen heilig eikenbos. Een sterrewacht die tevens het hart van de religie was. In de buurt van Céline's hutje in Klarskovgaard stonden verscheidene menhirs en die Druïdische aanwezigheid verlichtte zijn lot. Het deed hem waarschijnlijk aan Carnac en Bretagne denken; hij was altijd erg trots op zijn Bretonse afkomst.
| |
II
De staande stenen werkten als bemiddelaars tussen de krachten van hemel en aarde. Ze staan vaak op onderaardse bronnen. In bepaalde seizoenen en tijdens bepaalde standen van sterren en planeten, werden er rituelen uitgevoerd die het huwelijk tussen de aardgeest en de hemelse krachten, de vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke beoogden, zodat alles wat boven in de hemel is en hier beneden op aarde bestaat, in één levend, ademend organisme verbonden werd. Vruchtbaarheidsrituelen, waarbij gebruik gemaakt werd van alle attributen van de traditionele magie: aanroepingen, voorspellingen, contact met de doden of necromantie en levitantie. De Lupercalia zijn een latere, meer abstracte vorm van dezelfde vruchtbaarheidsrites. Tot in onze tijd hadden de staande stenen volgens oude legendes vaak een therapeutische werking: ze konden gezondheid en vruchtbaarheid bevorderen. De Kerk liet dan ook veel stenen vernietigen. Geen wonder dat er nu zoveel rusthuizen in Meudon zijn. Is Céline door de krachten die op die plaats aanwezig zijn, beïnvloed tijdens het schrijven van zijn laatste trilogie? Iedere keer begint hij zijn verhaal door middel van een trance, waarbij hij de doden oproept en al hallucinerend komt hij weer terecht in het Duitsland van 1944. Het spel wordt nog één keer opgevoerd.
| |
I
Nu staat er een luchtvaartmuseum boven op het terras, het Musée de L'Air. Levitatie op z'n 20ste eeuws! En ook de zogenaamde Dolmen van Meudon. Het is een reconstructie, opgebouwd uit stenen die men her en der in de bossen vond.
Verder naar beneden langs de eikenallee. We komen langs het huis van Wagner dat aan deze oude krachtlijn ligt. Richard
| |
| |
woonde hier een paar jaar in zijn magere, pre-Ludwig, tijd. En hoe heet dit plein, Michel? Place Général LeClerc.
| |
II
In 1944 zat Céline in Sigmaringen, een stadje aan de Donau in Würtemberg. Samen met nog 1142 andere Fransen, de bijna voltallige Vichy regering en wat ongeregeld goed uit Parijs het Hohenzollern kasteel bewonend. Ze hadden allemaal artikel 75 van het Wetboek van strafrecht boven hun hoofd hangen, de doodstraf voor verraad. Met angst en beven wachtten zij op de generaal:
‘... en het leger van LeClerc vlakbij, in Strasbourg... steeds dichterbij... met zijn Senegalezen en hun hap-hak messen... voor onze hoofden.../... zwartjes, de uiterste provocatie!...’
(D'un château l'autre)
LeClerc stond aan het hoofd van de Koloniale Franse troepen en mocht van de geallieerden, tot meerdere glorie van Frankrijk, Parijs op z'n eentje bevrijden. Hij deed daar zo lang over, dat de Amerikanen hem 'n handje moesten helpen. Daar staat hij dan, bevrijder van Parijs en Meudon, een klein, grauw standbeeld, aan een verkeersrotonde, met rottende vuilnis aan zijn sokkel, als een krans daar neergelegd. Door Lucette?
In D'un château l'autre heeft Céline het voortdurend over de Place ex-Faidherbe, een plein in Meudon waar een van zijn laatste patiënten, een ‘Madame Niçois’, woont. Natuurlijk! Het voormalige Faidherbe plein is het huidige LeClerc plein. O opperste ironie dat Céline de rest van zijn leven met die man geconfronteerd moest worden. Tevens een nieuw stukje puzzle, want de laatste trilogie lezen zonder volledig op de hoogte te zijn met het Franse openbare leven van 1900 tot heden, betekent ook dat je allerlei nuances, verwijzingen en grapjes mist. De Amerikaanse vertaler, Ralph Manheim, geeft weliswaar een woorden- en namenlijst, maar veel blijft onverklaard. Manheim laat, bij vergelijking met de Franse tekst, ook dingen weg die hij klaarblijkelijk niet heeft kunnen oplossen.
| |
I
Verder langs villa's en herenhuizen die afgesloten zijn van de buitenwereld door hoge stenen muren, met klimop begroeid, en zware, gietijzeren hekken die op slot zijn. Ze zien er allemaal onverbiddelijk uit op deze grijze, sombere namiddag. Daar gebeuren dingen die het daglicht niet kunnen velen; daar wonen mensen die met rust gelaten willen worden om wat voor reden dan ook.
Aan de andere kant van de weg sloft een kromgegroeid oud vrouwtje langzaam de heuvel op. We zijn nu vlak bij het huis van Dr. Destouches, maar als ze niet opschiet, mist ze het spreekuur.
| |
II
‘... dat ik zelf het hek kom openmaken... open en dicht... dat is als 't ware 't einde... het maakt geen goeie indruk, ik weet 't!... en de ligging... heb ik het u nog niet verteld?... halverwege de heuvel... een werkelijk onmogelijke plek... en dan het pad... de blubber... mijn arme patiënten in de winter!... klauteren, door de bagger slobberen, hun nek breken!... en ik durf me te beklagen!... natuurlijk komen ze niet naar boven!...ze zullen nooit de heuvel opkomen... ze volgen de rivier tot Issy, daar hebben ze alles bij mekaar... de bakker, de slager, het postkantoor, de drogist, vermicelli, de kapper, wijn... en het “Grand Rio”, 1200 zitplaatsen... driedubbelbreed scherm!... en hoeveel dokters wonen er niet naast elkaar? Wat zou ik mezelf wijsmaken zo halverwege m'n heuvel? De zieken boven blijven boven, die zijn niet gek! De enkele “chronische gevallen” die er zich aan wagen, worden in 't café uitgehoord... ben ik werkelijk zo geniepig als men beweert?... ben ik er zo eentje als Pétiot?... hebben ze stukjes van slachtoffers rond zien slingeren... ovens om de patiënten te folteren? enz., enz. De regen brengt me patiënten... dat gebeurt wel 's... niet vaak... een paar... die op weg naar boven naar het eigenlijke Meudon, halverwege bakzeilhalen,... o, alleen in de winter... ze doen er verkeerd aan... als ze in de zomer zouden komen, dan zouden ze van dit plekje genieten... een uniek uitzicht...’
(D'un château l'autre)
(Dr. Pétiot vermoordde tussen '42 en '44 27 mensen, voornamelijk Joden, die hij zijn huis binnenlokte met de belofte dat hij ze uit het bezette deel van Frankrijk zou smokkelen. In 1946 geëxecuteerd.)
| |
| |
| |
I
Een zijpad met kinderhoofdjes leidt omhoog naar huizen die op een terras tegen de heuvel aan zijn gebouwd. Een klein rood metalen bordje, half verscholen tussen het klimmend kruid:
25 TER - Cours de Danse - ALMANZOR
| |
II
‘... ik zie Lili niet voor zichzelf opkomen... daar is ze niet voor gemaakt... als het losbarst!... zoals je zegt!... een stormloop van “rechthebbenden”!... vrienden, familie, oplichters, deurwaarders, “haaien” van allerlei slag!... o, ja, 't is niets nieuws voor ons... zeker!... plunderingen!... links en rechts... overal!... maar Lili alleen?.../... Lili, zoals ik al zei, heeft geen enkel idee van spaarzaamheid... als ik er niet meer ben, zou ze het twee jaar met dat kleine beetje geld kunnen uithouden?... niet meer dan twee, o jee nee... danslessen brengen niets op!... de ballerina's zijn altijd “op tournee”!... of op vakantie, of zwanger...’
(D'un château l'autre)
Twee, drie jaar na Céline's dood moest er inderdaad een collecte gehoudenn worden onder vrienden en sympathisanten voor Lili/Lucette. Nu houdt ze zich nog steeds in leven met danslessen, en wat royalties van de boeken van Ferdinand waarschijnlijk. Als ik er later over spreek met Franse vrienden, blijken ze allemaal wel een familielid of een kennis te hebben die als kinderen bij Lucette op dansles waren. Céline kwam dan wel 's om een hoekje kijken; hij hield van danseressen!
| |
I
Op dit hobbelige pad moet het bij regen of sneeuw werkelijk behoorlijk glibberig zijn. Hoeveel anderen zijn ons al niet voorgegaan, om hem te eren of te jennen? In 1959 of 1960 klauterden Jack Kerouac, Allen Ginsberg en William Burroughs hier naarboven om Céline te bezoeken. In de zomer van 1973 was Allen Ginsberg in Nederland op uitnodiging van Poetry International in Rotterdam. In een onderonsje vroeg iemand hem overdat bezoek. Met duidelijke tegenzin om over Céline te praten, vertelde hij dat het een gespannen ontmoeting was geweest. Hij had zich niet op z'n gemak gevoeld, Céline had nauwelijks gesproken en dan voornamelijk met Burroughs. ‘Nogal logisch’, zei een vriend toen ik hem deze versie vertelde, ‘Céline was dokter en gespecialiseerd in epidemieën. Burroughs' medische conditie zal hem zeer geïnteresseerd hebben!’ Ginsberg gaf het gevoel dat er toen iets onaangenaams, iets gênants gebeurd moet zijn voor hem, waarover hij nog steeds niet kan of wil spreken.
Lucette ALMANZOR - danses classiques et de caractère Het uithangbord hangt scheef tegen een gammel schuurtje. Het hek staat wijd open! Nu ik voor het huis sta, durf ik nauwelijks naar binnen te kijken. Ik zie ons daar staan met z'n vieren, van het huis uit gezien. Weer zo'n stelletje toeristische pottekijkers, op sensatie belust... en met wie sta ik daar? Met een jood, 'n soort ‘Bulgaro-Bastaaf’ en een familielid van Kuifje!
| |
| |
Het huis is groter dan ik verwacht had, met hoge ramen. Het lijken halfdoorlaatbare spiegels: je kunt niet naar binnen kijken maar je hebt 't gevoel dat ze daarbinnen alles buiten kunnen zien. Céline zou het Hollands spionnetje zeker gewaardeerd hebben, voyeur die hij was.
Een hond slaat aan en in een mum van tijd worden we overspoeld met het oorverdovende gehuil van twee of drie grote honden. Daar, tegen de glazen deur van wat op een garage lijkt, zie ik een grote zwarte wolfachtige hond verwoed opspringen. Hij dreunt met zijn volle gewicht tegen het glas. Het hek staat wijd open... vergeet dat niet! Nog even en ik zie ons het pad afrennen achtervolgd door de bloeddorstige meute.
| |
II
‘Je moet overal op letten... mijn honden?... als ze maar niet een van m'n patiënten opgevreten hebben!... of twee!... even afkloppen!... de tuin is enorm groot en hellend... als de meute naar beneden komt zetten!... jankend!... dat jaagt alle patiënten weg... en zet alle buren aan 't krijsen... want als ze beginnen te blaffen, dan hoor je wat!... des te harder ik schreeuw, des te harder brullen ze... ze antwoorden me... u kunt zich wel voorstellen wat de patiënten ervan vinden...’
(D'un château l'autre)
| |
I
Het blijft bij kabaal. Ach, ze doen ook maar hun plicht! Madame Destouches lijkt niet thuis te zijn. Jammer. Als ik een foto van het huis wil nemen, zwaaien Bob en Bill lachend en theatraal hun arm omhoog in een fascistische groet. Michel grinnikt en ik geneer me dat ik me teveel geneer om die foto te maken, bloedserieuze gymnasiumtrut die ik ben.
Céline had gelijk, je moet in de zomer komen voor ‘het unieke uitzicht’. Het ziet er maar triest uit, Meudon-Bellevue. Er zal ook wel een en ander veranderd zijn sinds 1961. De rivier kan je al niet meer zien vanwege allerhande fabriekjes en loodsen. Heel in de verte, de damp schijnt er vanaf te slaan, torenen gigantische betonnen monsters, een hele nieuwe stad. La Défense, de Parijse Bijlmermeer. Een nieuwe métrolijn daarheen is zojuist geopend.
We volgen een andere weg terug. Wanneer we een muur passeren waarop de volgende woorden harkerig met krijt gekrabbeld zijn, weet ik dat, hoewel Céline niet thuis was, zijn geest nog steeds in Meudon huist en dat hij niets van zijn oude vuur verloren heeft:
MORT
MONCUL
MERDRE POUR CE QUI LE LIRA
en een doodshoofd.
|
|