Propp (1970:13, 25) stelt voor de aandacht te richten op de struktuur van de te bestuderen teksten. Het blootleggen van een systeem van formele, strukturele verhaalelementen is de eerste stap van vruchtbaar beschrijvend of historisch onderzoek.
Dit programma lijkt niet onproblematisch. Het valt moeilijk in te zien, waarom elementen als ‘onderwerp’, ‘motieven’ bijvoorbaat buiten beschouwing moeten blijven ten gunste van de evenmin duidelijke ‘formele’ en ‘strukturele’ elementen. De indruk wordt gewekt dat een aanvaardbare beschrijving niet tot stand komt door de overwegingen van de onderzoeker en door de procedures die hij hanteert, maar door eenvoudigweg het juiste soort (‘formele’) elementen in beschouwing te nemen. Een dergelijke opvatting ligt kennelijk ook ten grondslag aan Propps antwoord op de vraag of een goede basis voor een karakteristiek van het toversprookje alleen verkregen kan worden door het hele korpus teksten te analyseren. Natuurlijk hoeft dit niet: men kan, eventueel op basis van de analyse van een klein aantal gevallen, een karakteristiek opstellen en haar blijven hanteren tot zij gefalsifieerd wordt. De houdbaarheid van een hypothese is niet evenredig met de omvang van het materiaal dat bij het opstellen van de hypothese in aanmerking is genomen. Ook volgens Propp (1970:33f.) is de analyse van het hele korpus in principe geen noodzakelijke voorwaarde om een karakteristiek van de teksten te kunnen geven. Hij stelt echter dat de onderzoeker zijn uitspraken alleen op een eindig korpus kan baseren wanneer de relevante gegevens (hier: ‘les phénomènes liés aux contes’) in het oog springen (‘se répètent beaucoup’). Hoe men bepaalt wat de relevante gegevens zijn, wordt niet gezegd. Het lijkt erop dat zij zich simpelweg aan de beschouwer opdringen.
Propp acht dus een behoorlijke klassifikatie van de teksten uit het korpus alleen mogelijk op basis van hun strukturele elementen. Personages, hun eigenschappen, de plaatsen van handeling kunnen, zegt Propp, niet als zodanig gelden. Alleen de handelingen van de personages vormen een geschikte basis om tot zo'n klassifikatie te komen; zij alleen zijn konstante, regelmatig optredende elementen in de te bestuderen tekst. De term waarmee Propp de handelingen van de personages in hun relatie tot het verhaal aanduidt, is ‘funktie’. We zullen deze aanduiding in het vervolg gebruiken. Propp verduidelijkt de status van deze ‘funkties’ door middel van de volgende hypothesen:
- | Alleen de funkties zijn konstante elementen in het toversprookje; |
- | Het aantal funkties dat een toversprookje bevat is eindig; |
- | De opeenvolging van funkties in ieder toversprookje is gelijk; |
- | Alle toversprookjes hebben dezelfde struktuur, dat wil zeggen: een tekst geldt als toversprookje indien hij een bepaald type funkties in een bepaalde volgorde bevat. |
Een toversprookje is te beschrijven als een eindige opeenvolging van funkties. De funkties vormen een eindige verzameling en worden tot ketens verbonden (Propp 1970:122).
We zien dat ‘funktie’ het kernkonsept is van Propps morfologie. Het is dan essentieel te weten op welke gronden we kunnen zeggen dat een gegeven tekst die en die funkties bevat. In een konkrete tekst valt bijvoorbeeld te lezen dat iemand wordt betoverd of ontvoerd - ons probleem is dan uit te maken of hier sprake is van de funktie misdaad, die de intrigue in beweging zet, of van een andere funktie. We zitten verlegen om een kriterium, de genoemde handelingen eventueel als elementen van de klasse misdaad op te vatten.
Volgens Propp (1970:30f.) wordt een funktie gedefinieerd door haar plaats in het totale handelingsverloop. Deze summiere karakteristiek valt moeilijk te begrijpen. Zij wordt echter verderop hernomen en iets verduidelijkt, wanneer Propp (1970:81ff.) ingaat op het probleem van de assimilatie, het feit dat één en dezelfde handeling (bijvoorbeeld het doen van een keuze, het betreden van een tuin) voor verschillende funkties kan staan. Het is hier van belang precies aan te geven op welke gronden een handeling als een bepaald type funktie kan worden opgevat. Zo'n kriterium levert volgens Propp (1970:82) de stelregel: ‘définir les fonctions d'après leurs conséquences’.
Deze formulering is niet eenduidig. In onze opvatting wil Propp zeggen, dat een funktie gedefinieerd wordt door die welke erop volgen. Onmiddellijk na de geciteerde zinsnede stelt hij immers dat, wanneer in het toversprookje het verrichten van een taak gevolgd wordt door het verkrijgen van een magisch voorwerp, het vervullen van de taak als de funktie beproeving geldt. Wordt daarentegen het vervullen van een taak gevolgd door het verwerven van de geliefde en door een huwelijk, dan is er sprake van de funktie moeilijke taak.
Men kan het Franse zinnetje ook interpreteren als de bewering dat er, naast de relatie van opeenvolging, ook een zeker logisch verband bestaat tussen een funktie en die welke volgen en dat aan deze relatie een karakteristiek voor de betrokken funkties is te ontlenen. Dit is de (problematische) suggestie die mensen als Greimas en Bremond doen. Zij menen dat er ‘implikatie-relaties’ tussen funkties zijn te geven. Bij onze bespreking van Greimas (1966) zullen we hierop terugkomen. Voorlopig zij opgemerkt, dat de mogelijkheid om verband te leggen tussen funkties, los van hun volgorde, al door Propp (1970:135) zelf is gesignaleerd. Hij wees erop dat er een regelmatig verband bestond tussen het voorkomen van bepaalde handelingen in de konkrete tekst: wanneer er bijvoorbeeld verteld wordt, dat er een gevecht in de open lucht plaatsvindt tussen de held en de schurk, dan zal ook verteld worden dat de overwinning van de held in de open lucht plaatsvindt. Zulke relaties zijn te leggen tussen ten hoogste twee vertelde handelingen en daarmee tussen twee verschillende funkties. We kunnen dus paren funkties onderscheiden, onafhankelijk van hun plaats in het verhaal, bijvoorbeeld tussen de beginfunktie schurkenstreek en de later optredende funktie straf. Deze suggestie is vooral uitgewerkt door Greimas (1966:194ff.)
Tot besluit van deze paragraaf willen we terugkomen op Propps claim dat funkties gedefinieerd worden door die welke