[Van Kuilenburg had erin toegestemd om pas tijdens de opname de gefilmde bespreking van Klant te bekijken ‘terwille van de spontaneïteit van het programma’ (De Tijd 8 nov. 1962). Bij de uitzending werden in de bespreking van Klant close-ups van Van Kuilenburg ingelast, met wisselende mimiek kijkend naar de monitor waarop het filmpje werd vertoond. Klant zat achter een tafel die volgestapeld was met exemplaren van de Omnibus. Hij noemde het boerenbedrog om van de ‘Grote Vier’ te spreken. Want groot waren ze niet, tenzij in de beheersing van de onvoltooid tegenwoordige tijd, de Ot-en-Sienvervoeging. Klant citeerde o.a. uit Peelwerkers van Antoon Coolen: ‘- Moeder, waar is mijn monika? [op het scherm verscheen de tekst: monika = harmonika.]
Leenke komt helpen zoeken. Zij vinden de monika (idem). Dan gaat Frans aan de tafel zitten. Hij legt het een been over het ander. Hij heeft zijn pijp in de mond. Hij neemt ze er evekes uit, om te proeven uit een van de fleskes. Dan trekt hij de monika (idem) open en het vol geluid, de akkoorden, die leven daar inwendig.’
Na geconstateerd te hebben dat alle vier auteurs niet kunnen vertellen, besloot Klant met de vraag: ‘Waarom noemt hun uitgever hen de ‘Grote Vier’?]
Hermans: Nou, meneer Van Kuilenburg, u heeft het gehoord hè? Wat denkt u wel van deze kritiek? Bent u het ermee eens?
Van Kuilenburg: Ik zou zo zeggen, meneer Hermans, ik kan het er voorlopig mee doen hè? En ik wil wel zeggen, ik heb veel kritieken gelezen in mijn leven, maar om een beroemd woord uit onze arbeidersbeweging te gebruiken, zo zout heb ik het nog nooit op de viool horen blazen. Ik erken natuurlijk de waarde van een letterkundige kritiek. Die gaat uit van bepaalde normen, en ik vind dat een goed ding voor de Nederlandse letterkunde. Maar het is natuurlijk niet zo, dat een letterkundige kritiek, en ook die van meneer Klant dus niet, dat die voor mij en voor vele anderen een soort literair decreet is van literaire kerkvaders, waar ík nederig mijn hoofd voor moet buigen.
H: Nee, dus met andere woorden: volgens Klant is de literaire waarde van dit boek nul, volgens u is het een boek van grote literaire waarde. U staat volledig voor die titel: de Grote Vier?
VK: Ik sta volledig voor de Grote Vier, en ik hoop de gelegenheid te hebben dit aan te tonen. Maar...
H: Maar zou ik u dan eerst nog een vraag mogen stellen?
VK: Jazeker.
H: Dit boek, deze omnibus, wordt verspreid in een eerste oplage van niet minder dan 204.000 exemplaren. Het wordt verspreid door de Arbeiderspers. Nu meen ik me van vroeger te herinneren, dat de sociaal-democraten, de arbeiderspartij, de arbeiderspers, dat die iets deed, en ook inderdaad vroeger gedaan heeft, om werkelijk waardevolle literatuur, cultuur te brengen onder de arbeiders.
VK: En dat doen wij ook...
H: Vindt u nu een verhaal als dit [Johan Fabricius' Venetiaans avontuur] geschikt om op grote schaal onder arbeiders te worden verspreid, een verhaal waarvan de hoofdpersoon is een jonge man op een kantoor. Hij is mede-redacteur van een revolutionair weekblaadje. Dat bevalt zijn baas niet. Zijn baas zegt tegen hem: ‘Houd eens op met die flauwekul. Ik geef je een week vakantie, maar je moet ophouden met die flauwekul’. Die jongeman gaat naar zijn vrienden, laat zijn vrienden van het revolutionaire weekblaadje in de steek, leent 300 shilling van de vriendin van één van zijn vrienden, gaat een week op vakantie naar Venetië met geen enkel ander doel dan om een miljonairsdochter aan de haak te slaan. In de eerste 24 uur lukt hem dat. Vindt u dat nu een stichtelijk verhaal, vindt u dat nu een waardevol verhaal voor uw publiek?
VK: Jazeker, want als u zegt, vindt u dat een stichtelijk verhaal... Ik geloof dat het boek dat u thans bespreekt, uit het leven gegrepen is en het leven geeft zoals het is en ook zoals zovele jonge mensen dagdromen.
H: Ja, kijkt u eens, de honderdduizend is ook uit het leven gegrepen...
VK: Daarom spelen zoveel mensen in de loterij.
H: ...maar dat is maar één keer per jaar. Vindt u dus dat de cultuur die uw uitgeverij brengt, eigenlijk iets dergelijks is als de illusies die een loterij de mensen verschaft?
VK: U bespreekt natuurlijk op dit ogenblik één uitgave van de 120, 130 uitgaven die bij ons in de loop van een jaar verschijnen. Onze Arbo-serie bijv., die per jaar in totaal met zo'n 450.000 boeken uitkomt, daar maken we grote reclame voor. Onze jeugdserie, waar o.a. Annie M.G. Schmidt in verschijnt en Wim Hora Adema en nog vele anderen, daar maken wij grote reclame voor.
H: Maar ik meen dat u ook een uitgave heeft, die ik persoonlijk wel één van de meest sympathieke series vind die u uitgeeft, nl. De Boekvink. Dat zijn kleine, goedkope boekjes, maar ik meen gehoord te hebben dat die boekjes maar opgelegd worden in een oplage van 500 exemplaren. Dat is heel iets anders dus dan deze meer dan 200.000 exemplaren van zo'n omnibus van twijfelachtige waarde.
VK: Ja, dat is inderdaad zo. Kijk eens, een oplaag van elk boek wordt afgestemd op de belangstelling van het publiek.
H: Maar vindt u, als u er zo over denkt, dat dan de Arbeiderspers eigenlijk een essentieel verschil nog heeft met een willekeurige, commerciële uitgeverij, die alleen met winstoogmerken wordt gedreven?
VK: Een essentieel verschil, en een principieel verschil zelfs, omdat bij ons het uitgangspunt is: te brengen het goede boek onder een zo groot mogelijke groep van lezers in ons land, waarbij wij uitgaan van het onbetwistbare feit, dat blijkens de onderzoekingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek in 1960 26% van het Nederlandse volk nog geen enkel boek kocht. Dat zijn de zgn. boekenheidenen. En het is naar mijn overtuiging zo dat de Omnibus die wij thans uitgeven, en die wij de Grote Vier noemen en die wij de Grote Vier blíjven noemen zonder, zoals de heer Klant dat zegt, ons aan boerenbedrog schuldig te maken - ik verwijs naar de recensie die de heer C.J. Kelk heeft