Frans van Dooren
Martialis: de kunst van het kleine
De Latijnse dichter Martialis staat in de wereldlitteratuur bekend als de grootmeester van het epigram. Het woord epigram betekende oorspronkelijk niet meer dan ‘opschrift’, maar al gauw werd het gebruikt als aanduiding voor ‘kort gedicht’. Reeds bij de Grieken had het een uitgebreid scala van toepassingsmogelijkheden zoals humor, erotiek, spot en eerbetoon. De Romeinen namen deze gebruiksmogelijkheden over en het was met name Martialis die het epigram tot zo'n graad van perfectie bracht dat niemand ooit zijn meesterschap in dit genre betwist heeft. Onder zijn bewonderaars vinden we naast humanisten als Politianus en Erasmus ook namen als die van Goethe, Lessing, Du Bellay en Voltaire.
Martialis werd rond het jaar 40 n.Chr. geboren in Spanje, waar hij rond het jaar 103 ook stierf. Maar meer dan de helft van zijn leven (van 64 tot 98) bracht hij door in Rome, waar hij als zovelen van zijn landgenoten (o.a. de filosoof Seneca) heen getrokken was om er zijn geluk te beproeven en waar hij leefde van wat rijke weldoeners en bewonderaars hem toestopten. In deze periode schreef hij naast enkele gedichtenbundels van mindere importantie zijn Epigrammen, die het toppunt vormen van zijn schrijverschap.
Het is niet eenvoudig in de enorme gevarieerdheid van zijn oeuvre (alles bijeen gaat het om zo'n 1200 epigrammen) enkele hoofdlijnen aan te brengen, maar toch wil ik op gevaar af van schematisering een poging ertoe wagen. Allereerst dan de vraag: waarover schrijft Martialis? Het antwoord kan kort zijn: over mensen! Martialis' Epigrammen hebben inderdaad voor negen en negentig procent betrekking op mensen: mensen die in een bonte afwisseling van karakter, beroep, uiterlijk, afkomst, leeftijd, sexe, en wat dies meer zij aan ons voorbijtrekken. Allerlei typen die aan het leven in de woelige metropool Rome fleur gaven, zien we vertegenwoordigd: armoedzaaiers, rijkaards, opscheppers, oude wijven, homosexuelen, slampampers, drinkebroers, parasieten, hoeren, erfenisjagers, poëtasters, jonge meisjes, zakenlui, kinderen, grijsaards en ga zo maar door. Geen enkele opsomming kan volledig zijn, daarvoor is Martialis te gevarieerd.
Dat de mens in zijn werk centraal staat, is voor de dichter zelfs programmatisch: Hominem pagina nostra sapit (In mijn werk proef je de mens) zegt hij ergens. En op dezelfde plaats stelt hij zich op tegenover de mythologiserende tendens in de litteratuur van zijn dagen door te verklaren dat men in zijn werk geen fabelachtige en irreële figuren zal vinden en geen ‘Centauren, Gorgonen en Harpieën’. Het object van Martialis' poëzie is dus de mens: niet de mens als voorvechter van een verheven ideaal, maar als vertegenwoordiger van een onthutsende realiteit. Vandaar dat de dichter in een bewuste antithese met de ‘officiële’ litteratuur zijn epigrammen vooral richt op de zelfkant van de samenleving, op de afstotende en decadente verschijningsvormen van het menselijk bestaan, op overdrijvingen, afwijkingen en ondeugden. Deze vulgaire kant van het leven interesseert hem, deze ‘mondo cane’ vormt het mikpunt voor zijn spot.
Het zal dan ook niemand verbazen dat het erotische (en vooral de homosexuele kant ervan) bij hem een grote rol speelt. Meer dan 200 van zijn Epigrammen worden als obsceen beschouwd. En dat zijn ze ook, al zegt dat voor de moderne lezer, die van alle kanten door ‘harde porno’ overspoeld wordt, minder dan voor de lezer van een vorige generatie. Tekenend is in dit verband dat in de bekende Loeb-editie, die normaliter de Latijnse tekst geeft met de Engelse vertaling ernaast, Martialis' scabreuze gedichten kiesheidshalve niet in het Engels vertaald zijn maar in het Iitaliaans, en dat in het Nederlands bij mijn weten tot nu toe nog nooit een pornografisch epigram van Martialis in druk verschenen is. Ongetwijfeld is zijn vermeende immoraliteit hieraan debet. Zoals zovele andere kunstenaars, overkwam het ook Martialis dat hij als immoreel beschouwd werd, terwijl hij in feite amoreel was. Voor hem gold datgene wat Brecht in zijn Dreigroschenoper later zo treffend geformuleerd heeft: ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’. Vele van zijn pornografische gedichten heeft Martialis immers geschreven ten pleziere van zijn broodheren.