Sonnet
Er schijnt een sonnettenrage aan de gang te zijn: je hoort het van iedereen. Maar als dat zo is, dan is het toch een ander soort rage dan, wie herinnert ze zich niet, de rages van 1600,1900 en 1940: dáár een aantal grote dichters (met in hun kielzog een heleboel epigonen), die sonnetten smeedden in de grote traditie; hier een klein aantal bescheiden talenten, wier gedichten soms alleen maar sonnet heten.
Men zou kunnen tegenwerpen, dat een dichter meestal pas op gevorderde leeftijd groot geacht wordt, zodat er zich onder mijn bescheiden talenten misschien toch nog wel toekomstige grote dichters schuilhouden. Verder krijg ik misschien te horen, dat de grote traditie juist bepaald wordt door wat de grote dichters door de eeuwen hebben gedaan, hoever ze ook afweken van de toen gangbare regels; dat zij het juist zijn die de normen gesteld hebben en nog stellen, en dat de gedachte dat het nu voor eens en voor al vaststaat aan welke kenmerken een gedicht moet voldoen om een sonnet te zijn leidt tot star academisme, en een inbreuk betekent op de natuurlijke gang van zaken.
Wat onze toekomstdromen betreft: het zou al mooi zijn als wij met onze rage een beetje in de schaduw zouden kunnen staan van Achterberg, die de jaren '50 en '60, de slapste tijd voor het sonnet sinds '80, heel wat rijker heeft gemaakt dan de jaren '70 zijn of beloven te worden, ook al probeert iedere uitgeverij, hoe klein ook, beslag te leggen op een sonnettendichter, ook al gaat pc's redactie tot 1980 door iedere titel van ieder gedicht in sonnet te veranderen.
Met dit laatste zijn we ongedwongen teruggekomen op de andere tegenwerping: dat de grenzen van het genre niet vast behoren te staan. Welnu, het woord sonnet zou uiteraard overbodig worden wanneer we de grenzen van het genre zo ruim zouden nemen als pc's redactie wel van ons lijkt te willen; alleen al uit utiliteitsoverwegingen zouden we er goed aan doen het begrip sonnet op een meer traditionele manier te bezigen, waarbij we, ter vermijding van verstarring, zouden kunnen afspreken dat we sonnetten die niet aan alle eisen van het genre voldoen met evenveel goede wil lezen als die van Petrarca.
Voor het ene sonnet is meer goede wil nodig dan voor het andere. Heel veel bijvoorbeeld voor de sonnetten uit Waar nooit gemaaid wordt van Kees Winkler. De naam van de bundel is trouwens al een voorteken van een mentaliteit die in strijd is met het traditionele sonnettenmaken. Wat dat betreft is er in de bundel ook weinig verschil tussen de sonnetten en de andere gedichten: alles is even toon-, kleur-, zoute- en pointeloos; en dat ligt niet alleen aan de inhoud, maar ook aan het ritme, dat òf teveel, òf helemaal niet op een metrum berust, en aan de interpunctie, die erg spaarzaam is, maar toch niet zó, dat de nadrukkelijke onnadrukkelijkheid van het weglaten van de punt aan het eind van de zin onopgemerkt blijft.
De sonnetten, waarvan er sommige rijmen en andere onregelmatig assoneren of acconsoneren, hebben behalve de strofenbouw niets formeels met het traditionele sonnet gemeen; inhoudelijk trouwens ook niet, want van een tegenstelling tussen octaaf en sextet (die je bij een sonnet zozeer verwacht, dat je hem ziet voor hij er is) is hier niets te merken - uitvloeisel misschien van het feit dat er eigenlijk niets staat wat een tegenstelling zou kunnen zijn tot wat dan ook.
De tweede bundel die ik voor me heb liggen bevat niet alleen meer sonnetten dan Waar nooit gemaaid wordt, maar er wordt ook aan een groter aantal eisen van de traditie voldaan. De bundel heet Liefdes-, klaag- en politieke liederen, is in één omslag genaaid met Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin (die uit zgn. vrije verzen bestaat) en is geschreven door Tymen Trolsky. Tussen de titels van de twee bundels bestaan, naast de in het oog lopende overeenkomst in lengte en puberachtigheid, enkele subtiele verschillen, die overeenkomen met de verschillen tussen Trolsky's sonnetten en Trolsky's vrije verzen: de eerste zijn