algemeen: de punten (a) en (b) garanderen, als kenmerken van een bepaalde tekstopvatting, dat de ‘open vragen’ sowieso ‘open’ zullen blijven. Merk in dit verband ook op dat van de wetenschapsman/kritikus altijd wordt geëist dat hij erudiet en rijp is - wil hij literaire teksten wezenlijk kunnen ervaren, dan moet hij ook zijnerzijds veel inzetten.
(II) Een literaire tekst is diepzinnig. Het adagium: ‘Er staat niet wat er staat’ is een vanzelfsprekend uitgangspunt waarmee men literaire teksten benadert. Het is bon ton te spreken van de polyinterpretabiliteit van literaire teksten, ja zelfs te beweren, dat een literaire tekst een oneindig aantal mogelijke betekenissen in zich bergt. Zo heeft iedere tijd zijn eigen ‘Hamlet,’ ‘Madame Bovary,’ ‘Adolphe,’ enz. Er bestaan inderdaad talloze analyses van deze teksten, met als resultaat telkens verschillende formuleringen van de ‘boodschap,’ de ‘kern,’ enz. - meestal in de vorm van een waarheid als een kolossale koe. Een indirekt bewijs voor de (oneindige) betekenisrijkdom van literaire teksten wordt ook vaak ontleend aan het bestaan van talrijke benaderingen van die teksten - men kan bijvoorbeeld Hamlet psychoanalytisch, sociologisch, kultuurhistorisch, existentialistisch, struktureel, historisch-materialistisch, mythologisch, enz. interpreteren. Het gaat hier om min of meer willekeurige schema's met behulp waarvan een literatuurbeschouwer een tekst te lijf kan gaan. Een psychoanalytikus en een historisch materialist zullen dan ook volmaakt verschillende ‘feiten’ uit teksten aanvoeren ter ondersteuning van hun interpretaties. Zolang het niet duidelijk is wat precies een ‘feit’ in een literaire tekst is, zal het aantal interpretatieschema's nog wel voor uitbreiding vatbaar blijven. In wezen is er natuurlijk geen sprake van echt verschillende schema's: aan elk ligt de opvatting ten grondslag, dat een literaire tekst zelf een (hogere) werkelijkheid is, met personen, gebeurtenissen, en alles wat ze kenmerkt. Net zo als men over de werkelijkheid (de ‘kultuur’) een aantal filosofieën kan opzetten, kan men dit ook ondernemen voor de (diepere) werkelijkheid die een tekst
is/representeert.
(III) Een literaire tekst is een eenheid. Dit is het meest onaangevochten postulaat. Vaak krijgt het de volgende formulering: Ieder element in een tekst vervult een welbepaalde funktie voor het geheel dat die tekst vormt. Hiermee wordt eigenlijk bedoeld: ‘Elk te verklaren (tekstueel) element moet primair geduid worden in het licht van zijn betekenis voor het geheel.’ Mooij, aan wie ik deze karakteristiek ontleen, vat de interpretatie van een literaire tekst dan ook op als een funktionele verklaring. Deze konseptie wijkt volledig af van de analyse die bijvoorbeeld Stegmüller van dit type verklaringen geeft, maar ik kan hier, in het bestek van dit artikel, niet op ingaan. Ik wil alleen zeggen dat interpretaties van literaire teksten, volgens Mooij's voorstel, natuurlijk volmaakt cirkulair zijn: enerzijds vormt men uit de ‘elementen’ van een tekst (de ‘delen’) een idee over het ‘geheel’ (de ‘totale betekenis’), anderzijds zal men, ook beschikt men niet over alle ‘elementen’ van een tekst, al een globaal idee hebben van het ‘geheel’, in funktie waarvan dan nieuwe ‘elementen’ worden geduid. Verdere kanttekeningen die je bij deze eenheidsopvatting zou kunnen maken, zijn: wat ‘elementen’ in een tekst zijn, is even onduidelijk als wat ‘feiten’ in een tekst zijn - misschien is er zelfs helemaal geen verschil tussen ‘elementen’ en ‘feiten’ . Voorts lijkt het mij onjuist te zeggen dat een literaire tekst een eenheid is. Het is de lezer die eenheid aanbrengt. Precieser nog: het is de lezer die, op basis van bepaalde instrukties in een tekst, koherentie-relaties probeert te leggen tussen verzamelingen uitspraken in een tekst. In een ander artikel, over Trivialliteratur, heb ik proberen aan te geven, hoe men zich dit moet
voorstellen. Daar suggereerde ik ook, dat het onhoudbaar is te denken, dat alle ‘elementen’ in een tekst belang hebben voor het ‘geheel’ .
De meest metafysische versie, tenslotte, van dit eenheidspostulaat is de zogenaamde autonomie-claim voor literaire teksten, waar het literaire werk een in zichzelf besloten en aan innerlijke wetten gehoorzamende struktuur is, losgeraakt van zijn maker. In autonomistische studies wordt niet meer in de eerste plaats de vraag gesteld: ‘Wat is een plausibele interpretatie voor een gegeven tekst?’ Het gaat eerder om een andere vraag: ‘Op welke wijze vormt deze tekst een eenheid?’ Van iedere interpretatie die men van een bepaalde tekst levert/leveren kan, releveert men dan haar bewijskracht voor de eenheid van de tekst. Mosterd na de maaltijd: zodra men over een interpretatie beschikt is de eenheid van een tekst al impliciet ‘aangetoond.’
(IV) Een literaire tekst is waarschijnlijk. Dit postulaat duidt niet zozeer een eigenschap van een literaire tekst aan, als wel een bepaald effekt: de lezer moet - zoals Aristoteles al zei - kunnen geloven, dat wat er verteld wordt mogelijk en waarschijnlijk is. Voor dit geloven hanteert hij twee kriteria: zijn globale, niet gespecializeerde kennis van de werkelijkheid en, indien hij hier niet mee uitkomt, de onderstelling van bepaalde literaire konventies. Wanneer iemand, zeg in een verhaal, van het Empire State Building valt, en kort daarna overlijdt, is dit geloofwaardig op grond van onze kennis van de werkelijkheid. Valt iemand, in een verhaal, van hetzelfde gebouw en vervolgt hij ongedeerd zijn weg, dan is dit alleen geloofwaardig indien men in de tekst verschillende aanwijzingen kan aantreffen, bepaalde verhaalkonventies die het mogelijk maken het vertelde als specimen van een genre te beschouwen (hier natuurlijk, verrassenderwijs, zoiets als ‘fantastische vertelling’). De twee zo juist aangehaalde, elkaar uitsluitende en mooi met elkaar komplementaire, kriteria voor de geloofwaardigheid van teksten kloppen natuurlijk niet. Het lijkt mij verder geen goed idee, om, naar aanleiding van het laatste voorbeeldje, een term als ‘geloofwaardigheid’ te hanteren - netzomin als mij dit zinnig lijkt met betrekking tot het eerste voorbeeldje. In de traditionele literatuuropvatting is het echter essentieel om aan een konsept als ‘waarschijnlijkheid’ vast te houden, omdat deze notie de noodzakelijke voorwaarde aangeeft voor de totstandkoming van de deelname (sterker nog: de identifikatie) van de lezer. En