sloten nog wat rond te banjeren om straks thuis van het olala nachtleven te kunnen vertellen.
Over de gebeurtenissen van die middag waren we beiden vrij zwijgzaam, maar na een paar pilsjes in de buurt van de Place de Clichy was ik wat rozig gestemd en ik vroeg Yehudi wat hij van Ruth had gevonden.
‘Ik vraag me af,’ zei hij peinzend, ‘of zij wel eens vreemd gaat. Meestal voel je dat direkt aan bij een meisje, maar bij haar weet ik het niet zeker.’
Deze opmerking viel me een beetje van hem tegen en deed me vermoeden dat hij minder door de wol geverfd was dan hij gewoonlijk deed voorkomen.
Wij waren duidelijk niet de enige toeristen met wulpse verlangens. Bij herhaling kwamen we Engelse scholieren tegen in rode blazers met een merk erop en met korte, grijze broeken. Je kunt veel van de Engelsen zeggen, maar in edukatieve aangelegenheden hebben ze niet dat benauwde. In groepjes van twee, drie man - opvallend door hun klederdracht - troffen we ze keer op keer aan in toenemende mate van morele ontworteling. Toen we in een cafetaria uit een kartonnen bakje verhitte sliertjes aardappel stonden te eten, passeerde het klapstuk van de avond. Voorbij de etalageruiten schoof in veulenachtige gang het eerste losse exemplaar, gearresteerd door een haastige vrouw van middelbare leeftijd. Dear mother, het Louvre is erg mooi.
Na nog wat drank en bitter weinig zonde zakten we tegen een uur of vier af naar het andere centrum, de maag van Parijs, waar om die tijd het wonder der proviandering van een wereldstad kon worden aanschouwd. Montere reuzen met een leren voorschoot kapten er in opgetakelde ossen, terwijl kolossale vrachtwagens tot op de centimeter nauwkeurig achteruit manoeuvreerden. Langs overdag drukke boulevards en met rolluiken geblindeerde zijstraten waren op lange rijen schragen tableau's geplaatst die overdreven grote hoeveelheden van eenzelfde groente- of fruitsoort torsten. Een legertje schoonmaakpersoneel met groot materieel was inmiddels in de weer en de fase van de aanvoer en distributie ging geleidelijk over in die van de verkoop, welke voornamelijk in handen was van kloeke blauwgemutste vrouwen. Het werd al tamelijk licht, de atmosfeer was fris en kruidig.
‘Zullen we dan maar aan de uiensoep?’ stelde ik voor.
‘Ja, lekker,’ antwoordde een ander dan Yehudi.
Het is een matig genoegen op reis landgenoten te ontmoeten, maar Wim Maas was niet het type dat zich laat afschepen. Zo juist per viswagen uit IJmuiden gearriveerd rook hij als het waren nog naar het vaderland. Hij was een praterige knaap van gevuld voorkomen met opvallend lichte hypontiseursogen.
Yehudi deed wat uit de hoogte, zoals gewoonlijk, maar daardoor liet de jongen zich niet uit het veld slaan. In een klein café waar de blauwe reuzen hun wijntje dronken en weliswaar geen uiensoep maar kolossale sandwiches tegen billijke prijzen verkrijgbaar waren, babbelde hij onbekommerd op ons in. Hij studeerde half en half economie in Amsterdam en vierde met dit reisje het feit dat hij zo juist afgekeurd was voor militaire dienst.
‘S 5 zeker,’ merkte Yehudi op en wenkte de ober voor een servetje. Wim bevestigde dit verrast, hem geïnteresseerd aankijkend. In het Gooi bevond zich volgens zijn zeggen een instituut dat zich specialiseerde in het coachen van mensen die zich om de een of andere reden wilden laten afkeuren. Bij gebrek aan religieuze interesse had hij het over de boeg van de biseksualiteit gegooid.
‘Juist,’ zei Yehudi en er viel een moment stilte. Hierin misschien een afkeuring of in elk geval een leemte voelend vervolgde Wim: ‘Nou bén ik ook inderdaad biseksueel, dat wil zeggen...’
‘... dat je een alleseter bent.’
‘Ik houd niet van peren,’ zei Wim lusteloos.
Even leek het of hij een poosje zijn mond zou houden, maar hij kon het toch niet laten ons nader te informeren. Nadat zijn ouders gescheiden waren, trok een vriendin bij Wim en zijn moeder in. Op een gegeven moment had de zoon moeder met vriendin aangetroffen, heftig vrijend op een dik karpet in de huiskamer.
‘Zij eruit of ik,’ had hij gezegd.
‘Van mij hoef je niet,’ had zijn moeder geantwoord.
Yehudi zat met glanzende ogen voor zich uit te kijken, een flauwe glimlach om de lippen.
Wim was niet meer te stuiten. Terwijl Yehudi en ik een beetje met tandenstokers zaten te peuteren, braakte hij allerlei onzin uit over schoonheidskoninginnen, zijn handel in tweedehandsauto's, zijn kontakten met de onderwereld, zijn bedgenootjes.
‘Je bent wel een beetje een ouwehoer, hè?’ zei ik.
‘Nee hoor,’ antwoordde hij, ‘daar vergis je je in. Dit zijn toch dingen die voorkomen en waar je vanzelf naar toe groeit. Jullie zijn een tijd samen op vakantie. Goed. Wou je me nu vertellen dat er nooit iets tussen jullie geweest is dat zweemde naar enige intimiteit?’
Ik dacht aan de vele irritaties, uitmondend in ruzies. Ik dacht aan Yehudi's grote, witte lichaam, zijn gehaakte ondergoed. Maar aan de andere kant... de bramen van vanochtend misschien? (Verdomd daar kwam die diarree natuurlijk van.)
‘Nee,’ zei Yehudi, ‘vind je dat raar?’
Wim lachte wat onvrolijk.
‘Denk maar eens goed na,’ stelde hij voor, ‘er is altijd wat. By the way, logeren jullie toevallig in een goedkoop hotelletje?’
Hoe we Wim Maas precies afgepoeierd hebben, is moeilijk meer na te gaan, maar het ging met vereende krachten.
‘En nou zeker op de hoerenjacht?’
‘Wat zeg je?’ zei Yehudi verschrikt, ‘meen je dat?’
‘Nou goed, we kunnen ook gezellig met elkaar... op de plankenvloer.’ Yehudi grijnsde achter zijn brilleglazen. In de bomen floten heel wat vogels, het was voor hen al volop dag.