toen hij de hoorn van de telefoon, gemonteerd aan de wand van de gang, van het eronder geplaatste tafeltje pakte. ‘Wilt u vooral zeggen dat ik het liever niet heb!’ riep mevrouw Mulder vanuit de huiskamer.
‘Met Tans,’ zei hij stug.
‘Met Emmie, meneer. Emmie Klein.’
Meneer Tans wendde verward zijn gezicht af, al kon niemand hem zien. Emmie was een meisje uit de hoogste klas. Ze behoorde tot zijn favorieten.
‘Uh ja, Emmie?’ zei hij, vriendelijk voor zijn doen.
‘Ik wou iets vragen over het werkstuk. U neemt me toch niet kwalijk? Ik heb nog geprobeerd u te pakken te krijgen, vanmiddag op school, maar u was al weg.’ Ze praatte wat jachtig.
‘Wat wou je precies weten?’
‘Ja, ziet u... Morgen is de laatste inleveringsdag en nou is het misschien een beetje een rare vraag, maar zou ik misschien even langs kunnen komen vanavond? Door de telefoon is het zo ingewikkeld.’
‘Vergeet u nou niet te zeggen dat ik het liever niet heb!’ riep de hospita.
Tans was zo overrompeld door Emmies verzoek dat hij meteen toestemde. Die avond om acht uur.
Struikelend vloog hij naar de deur toen de bel ging. Op de gang drukte hij twee knopjes in. Deuropener en lichtschakelaar. Emmie moest vier trappen beklimmen. Ze deed het met zo'n vaart dat ze de bovenste trap bereikte voor de trappenhuisverlichting zichzelf uitschakelde. Zwaaiend met een tas en licht hijgend verscheen ze op zijn overloop. Tans stak stijfjes zijn hand uit.
‘Wat aardig dat u me zomaar bij u thuis laat komen.’ Ze volgde hem zijn kamer in.
‘Uh ja, je had me een beetje overbluft,’ zei Tans zuurzoet, ‘eigenlijk doe ik het nooit, leerlingen aan huis ontvangen.’
‘Dus voor mij maakt u een uitzondering!’
De oliekachel brandde hoog; er heerste een behaaglijke warmte. ‘Zal ik je jas weghangen?’
Het was een kort, zwartleren jasje. Verder droeg ze een spijkerbroek en laarzen tot de knie. Geen vlinders en kakelbonte lappen op het zitvlak genaaid, en ook geen plateauzolen. Hij constateerde het met genoegen.
Emmie gaf haar jasje en hij hing het naast zijn eigen jas.
‘Aardige kamer,’ zei ze, en op een uitnodigend gebaar van haar leraar liet ze zich neer in een van de rotan stoelen. ‘Het licht zou best wat gezelliger kunnen.’
Meneer Tans vond haar opmerking lichtelijk ongepast maar liet het passeren. Zelf was hij tamelijk ingenomen met zijn TL-buizen. Goed licht en een lange levensduur. Tans ging tegenover haar zitten.
‘Vertel eens,’ zei hij. ‘Wat zijn de problemen. Welk land had je ook weer gekozen?’
‘Griekenland.’
‘Ach ja. Was je daar niet een keer op vacantie geweest?’
‘Zeven jaar geleden met mijn vader.’
Dromerig liet ze erop volgen: ‘Hij is al vijf jaar dood.’
‘Oh...’
Ze haalde een pakje sigaretten voor de dag en bood er hem een aan. Hij accepteerde en gaf haar vuur.
‘Hoe kwam je eigenlijk aan mijn telefoonnummer?’
‘Nou, uw adres staat in de lijst natuurlijk. Dus toen ik een keer langs uw huis kwam ben ik even afgestapt om te kijken. Toevallig had ik de naam van uw hospita onthouden... Zij staat in het telefoonboek.’
‘Ze vindt het niet goed dat ik hier gebeld word.’
‘O jé, dat wist ik niet.’
‘Zo erg is het niet.’
Ietwat spiedend keek hij haar aan. Ja, ze was een van de mooiste meisjes van de school. Maar er was nog iets meer. Ze was anders. Nee, hij vergiste zich niet, ze was niet zo'n kleine vamp als Ada of Mar jol met hun uitdagende truitjes. Emmie behoorde tot een ander soort. En hoe kwam dat, vroeg hij zich af. Wel, dat kwam omdat, tja, ze had gewoon een lief gezicht, dat was het!
Intussen had Emmie haar tas geopend en er een schrift uit opgediept.
‘We moesten het werkstuk uiterlijk morgen inleveren. Ik heb het bijna af, alleen nog wat foto's inplakken. En nu hoorde ik vandaag dat het in een schrift moest met een harde kaft. En ik heb een gewoon schrift gebruikt.’
Hij nam het schrift van haar over en bladerde het door. Netjes beschreven velletjes. Hier en daar al een foto, geknipt uit een folder, maar nog veel open plekken. Ja, dit was een moeilijke zaak. Tans had één zekerheid in het leven, en dat was de onwrikbaarheid van zijn principes. Iemand voortrekken was uitgesloten. Aan de andere kant ging het natuurlijk om een kleinigheid.
‘Hoe kwam dat zo, dat je het niet wist?’
‘Ik denk dat ik ziek was toen u zei dat we een harde kaft moesten nemen.’
‘Dan zal ik het maar door de vingers zien.’
‘Gelukkig, ik had het nooit op tijd kunnen overschrijven allemaal.’
‘Het is belangrijker wàt je schrijft,’ zei hij ernstig.
‘Ja, nou, ik heb erg mijn best gedaan.’
‘Maar had je dit niet aan de telefoon kunnen vragen?’
De vraag leek haar in verwarring te brengen. Ja, sterker, hij had de indruk dat ze bloosde.
‘Ach, ik woon in de buurt.’
Toen hij er het zwijgen toe deed, vervolgde ze onverwachts: ‘Ik heb gehoord wat die Pietje de Bie tegen u zei vanmorgen. Echt misselijk!’
Nu begon hij zelf rood aan te lopen. Dat verhaal deed dus al de ronde op school!
‘Het is toch niet erg om homofiel te zijn! Wat kan je daar nou aan doen?’
‘Maar Emmie...!’