tiek te oordelen vanuit een telefooncel.
‘Kom vanavond om negen uur,’ zei hij bestraffend. Ik wilde hem sussend toespreken maar nu was er al neergelegd voordat ik een woord had kunnen zeggen.
‘Jullie zijn toch niet gevolgd?’ informeerde Volkert toen de deur achter ons in het slot was gevallen. Ik dacht geschrokken na maar Joost antwoordde gedecideerd ‘Geen sprake van.’ Ik keek hem bewonderend aan terwijl Volkert ons voor ging naar de kleurig geschilderde en gemeubileerde keuken van het pand. Hij gluurde even door de wandhoge gordijnen naar buiten terwijl Joost met belangstelling een wandkaart van de Benelux bekeek waarop kleine vlaggetjes in diverse kleuren waren bevestigd. Desgevraagd verklaarde Volkert dat de aangegeven plaatsen deel uitmaakten van zijn net; een blauw vlaggetje betekende een vermaakscentrum (waar, naar ik wist, wierook werd gebrand, luide gitaarmuziek werd gespeeld en in het duister met behulp van verf, glas en olie bizarre bewegende kleuren op de wanden werden geprojecteerd) en een rood een zgn. crisiscentrum dat bij zijn imperium was aangesloten. Op zakelijke toon legde Volkert ook de betekenis van de andersgekleurde vlaggetjes uit en ongevraagd toonde hij Joost vervolgens zijn archiefmappen, adressystemen en documentatieordners waarvoor, naar hij me eens had toevertrouwd, elke geheime dienst een moord zou doen teneinde ze in handen te krijgen. ‘Lijnen in het land. Ze komen hier tezamen,’ sprak hij een aantal malen op bezwerende toon.
Volkert was lang en sinds hij op macrobiotisch voedsel was overgeschakeld tamelijk mager, maar twee uit de kluiten gewassen tieten herinnerden nog aan zijn vroegere corpulentie. Zijn excessieve en stugge krulhaar werd volgens de overlevering zelden of nooit gewassen en het feit dat men er bij herhaling een zoekgeraakte aansteker, balpen of Stanley-mesje in had teruggevonden werd vaak ter onderstreping van dat vermoeden aangevoerd. Dit keer droeg hij een geel badstof mutsje. Nadat hij van rozebottelschillen een pot thee voor ons had gezet en een ander net had gekozen op de geluidloos in de hoek spelende TV, zette hij een zonnebril op, ging aan de grote ronde tafel zitten en vroeg op gedempte toon of hij iets mocht zien. Hij inspecteerde zwijgend het harde stuk dat Joost hem overhandigde, krabde er met zijn nagel wat af en proefde het op zijn tong. Daarna begon hij zachtjes te fluiten.
‘Hoeveel heb je?’
‘Vierentwintig kilo.’
Een zacht gekreun weerklonk vanonder het gele badstof mutsje. Geruime tijd bleef Volkert roerloos zitten met geloken ogen en in die houding informeerde hij ook naar de prijs. Joost noemde een bedrag van vele tienduizenden guldens en na enig hoofdrekenen knikte Volkert instemmend. ‘Dat moet te regelen zijn,’ mompelde hij en vervolgde, nu met duidelijke sporen van bewondering in zijn stem: ‘Hoe heb je het 't land ingekregen?’
‘Ask me no questions and I will tell you no lies,’ kaatste Joost prompt en triomfantelijk terug en uit zijn tevreden gelaatsuitdrukking viel op te maken dat hij dit antwoord al lang geleden met grote zorgvuldigheid had voorbereid. Volkert knikte begrijpend en stelde voor onmiddellijk tot keuring van de waar over te gaan. Met gebruikmaking van vijf aanelkaar geplakte vloeitjes en een reepje karton fabriceerde hij zakelijk een dikke, taps toelopende stick. Nauwelijks was er opgestoken of er ontrolde zich een levendige discussie, die hoofdzakelijk bestond uit een voordracht van Volkert over het functioneren van het bestel. Hij had daaromtrent duidelijk omlijnde theorieën die ik hem bij meerdere gelegenheden had horen verkondigen, maar zelden hadden ze me onontkoombaarder in de oren geklonken dan nu, terwijl de dikke proefsigaret in snel tempo van hand tot hand ging. In het kort kwam het hierop neer dat er een Systeem bestond dat bestreden diende te worden. Dit systeem omvatte eigenlijk onze gehele samenleving, zo stelde ik mij voor, uitgezonderd dat deel waarvan Volkert de directeur werd genoemd. De bestrijding kon geschieden door ‘binnen het systeem’ subversieve activiteiten te gaan ontplooien, óf door ‘uit te droppen’ en mee te helpen een tegen-cultuur op te bouwen welke in een niet al te verre toekomst de heersende zou overvleugelen.
Het Systeem was namelijk verrot. De mensen maakten zich nog slechts zorgen om hun afwasmachine, hun kleuren-tv en hun carrière, beconcurreerden elkaar op leven en dood, opgehitst door de gevaarlijke alcohol, maar toch begon met name aan de jongere generatie de twijfel te knagen. Het kwam er nu op neer, zo had ik begrepen, dat de twijfelaars ‘omgeturnd’ dienden te worden en daarbij speelden de hallucinogene middelen een sleutelrol. Ademloos luisterden we toe hoe Volkert vertelde over eminente bankdirecteuren, kunstenaars en gerenommeerde advokaten die, na met één van de verboden stoffen in aanraking te zijn geweest, hun gehele levenshouding waren gaan herzien, wie de schellen van de ogen waren gevallen en die vaak in het diepste geheim tot Volkert's ideeën waren bekeerd.
Ik keek bewonderend naar hem op terwijl hij praatte, waardeerde de innerlijke consistentie van zijn betoog en hoewel ik mij vagelijk herinnerde dat ik bij vorige gelegenheden wel eens aan enkele van zijn premissen had getwijfeld kon ik dit keer zelfs na intensief peinzen niet bedenken welke dat dan wel waren.
Het was duidelijk dat Volkert bij de op handen zijnde omwenteling een hoofdrol zou spelen, en uit zijn talrijke betogen had ik in het verleden opgemaakt dat het alles nog slechts een kwestie van tijd was. Voor alle maatschappelijke instituties, verzorgingsinstanties en produktieketens werden stilaan alternatieven opgebouwd. Er waren kwekerijen, bakkerijen en kleermakerijen, er was een levendige detailhandel in de meest uiteenlopende waren, er was rechtshulp en een eigen pers, gezondheidszorg en een eigen vermaaksindustrie. Van tijd tot tijd ontmoetten de hoofdfiguren uit de diverse sectoren elkaar op een geheime plaats onder Volkerts leiding, om te overleg-