| |
| |
| |
Peter Verstegen
De spelling van 1990
Hoe zal er in 1990 worden gespeld? De detectiveschrijver Ton Vervoort wilde een in 1990 gesitueerd verhaal van zijn hand, dat om onduidelijke redenen aan honderdvijftigduizend Nederlandse scholieren zal worden uitgereikt, publiceren in een spelling die, naar verwacht, in 1990 zou worden toegepast en vroeg mij die spelling te ontwerpen.
Mijn uitgangspunt is dus zeer onbevangen en ongeëmotioneerd, en hopelijk zullen de gemoederen door dit artikel niet zo verhit raken als tijdens de spellingdiscussies van een jaar of twee geleden. Zelf ben ik geen fanatiek voorstander van spellingvereenvoudiging, maar ook mis ik de heilige eerbied voor de gangbare spelling die de tegenstanders dwars tegen politieke voorkeuren in vereent, ook al werd diezelfde spelling door hun geestverwanten uit de jaren dertig gebrandmerkt als taalverkrachting.
De spellingstrijd is al weer enige tijd uitgewoed, zodat een korte samenvatting van de twistpunten nuttig kan zijn. In 1969 verschenen de eindvoorstellen van de Nederlands-Belgische regeringscommissie Pée-Wesselings inzake de spelling. De respons van het publiek was aanvankelijk niet groot. Dat veranderde toen enkele belangengroepen uit het onderwijs de nieuwe spellingvoorstellen radicaliseerden en een actiegroep vormden die o.l.v. Dr. D. Kohnstamm in 1971 een grootscheepse campagne begon om de herziene voorstellen ingevoerd te krijgen, waartoe onder meer medewerking werd verleend aan een aantal televisieprogramma's. Intussen bestond er al enige tijd, sinds 1963, een Vereneging voor Wetenschappeleke Spelling, die de eigen spellingvoorstellen op fonologische basis nu met meer energie aan de man begon te brengen.
De tegenstanders richtten zich vooral tegen de officiële voorstellen van Pée-Wesselings, al verwarden ze die wel vaak met verdergaande suggesties. In Nederland kwam de Vereniging van Letterkundigen in het geweer, evenals het Genootschap van Vertalers. Schrijvers als Mulisch, Poll, Hermans en Kousbroek gingen heftig te keer tegen spellingvereenvoudiging. Geregeld werden discussieavonden, forums en televisiedebatten gehouden en de kranten stonden boordevol ingezonden stukken (vooral van tegenstanders). In Vlaanderen startte de Antwerpse burgemeester Lode Craeybeckx (die zijn kleinzoon waarschijnlijk al Kraaibeks zag heten) een actiegroep om alle spellingwijzingen te bestrijden. Craeybeckx liet een boekje verschijnen (Sluipmoord op de spelling, Elsevier, 1972) waarin hij de argumenten van ca. honderdtwintig Vlaamse en Nederlandse tegenstanders, voornamelijk schrijvers en wetenschapsmensen, bundelde. Hoe hoog de emoties waren opgelaaid kan blijken uit een aantal kwalificaties die ik uit dit boekje en uit diverse Nederlandse publicaties (waaronder het speciale Gidsnummer over de spelling, 1972 - no. 3) heb verzameld, zoals: taalvervuiling, taalverminking, taalchaos, taalvernietiging, degradatie van onze taal, barbaars geknoei, cultuurbarbarij, cultuurverpaupering, nefaste gevolgen, en mijn favoriet: levensgevaarlijk voor het voortbestaan van de Nederlandse taal. Dit soort termen was afkomstig van doorgaans redelijk bezonken publicisten uit Nederland en België.
Het moet nu langzamerhand mogelijk zijn de argumenten van voor- en tegenstanders wat minder emotioneel op hun merites te beoordelen. Aan argumenten vóór verandering waren er eigenlijk maar drie:
1. De huidige spelling is onoverzichtelijk en onhanteerbaar.
De huidige spelling, die van het Groene Boekje (1954) is eigenlijk een combinatie van twee spellingen, die zich vooral onderscheiden door een wat scheutiger, respectievelijk kariger gebruik van de k voor de vroegere c in bastaardwoorden. Duizenden woorden mogen op twee, soms zelfs nog meer manieren worden gespeld. Het mogelijk maken van alternatieve spellingen is in feite het tegendeel van wat een officiële spelling beoogt, namelijk unificatie van de spelling. Overigens kreeg de meest behoudende spellingvorm, de zogenaamde voorkeursspelling, toch een zekere prioriteit, omdat deze dwingend werd voorgeschreven voor onderwijs en ambtenarenwereld, terwijl ook de meeste kranten en uitgevers zich eraan hielden. Nu is juist de voorkeursspelling zo inconsequent (kritiseren, maar criticus en crisis, etc.) dat hij zonder woordenlijst niet foutloos te gebruiken is. Zoiets is tijdrovend en absurd.
2. Bij het onderwijs kan onnoemelijk veel tijd worden bespaard wanneer een aantal inconsequenties uit de spelling verdwijnen. Die tijd kan nuttiger worden besteed.
In 1956 promoveerde Dr. I. van de Velde, ex-hoofdinspecteur
| |
| |
bij het onderwijs, op het proefschrift De tragedie der werkwoordsvormen. Van de Velde stelt daarin vast dat in de drie hoogste klassen van de lagere school vijftig procent van de taallessen besteed wordt aan het juist leren spellen van werkwoordsvormen, en dat niettemin de helft van de leerlingen daar nooit in slaagt. Aan de hand van tests toonde hij aan dat juist de spellingregels, hoe logisch ook, tot fouten leiden, omdat bepaalde fouten in de zesde klas meer worden gemaakt dan in de derde. Veelzeggend zijn ook de uitkomsten van jaarlijkse, landelijke tests waarmee de spellingcapaciteiten van kinderen aan het eind van de lagere school worden gemeten. Deze zogenaamde CITO-toetsen bestaan uit dertig spellingopgaven, d.w.z. zinnetjes met één of meer moeilijke woorden. Vijftig procent daarvan zijn werkwoordsvormen. In 1970 en 1971 werd het gemiddelde berekend van het aantal werkwoordsvormen dat door de deelnemende kinderen fout was gespeld. Door elkaar genomen werden de werkwoordsvormen door eenenveertig procent van de kinderen fout gespeld. Daaruit blijkt dat het intensieve spellingsonderwijs op de lagere school tot geringe resultaten leidt. Het ligt voor de hand dat het spellend vermogen alleen maar afneemt als de betrokkenen er niet meer in worden gedrild. De conclusie van onderwijsmensen is dat er jaarlijks miljoenen uren zinloos worden besteed om kinderen iets te leren dat een groot aantal blijkbaar niet kan leren, terwijl het percentage dat werkelijk foutloos leert spellen zeer klein is. (Zie hierover diverse artikelen in Moer, tijdschrift voor het onderwijs in het Nederlands, 1970-1972.)
3. Bijna iedereen kan een vereenvoudigde spelling wel leren. Daarmee wordt een motief tot sociale discriminatie uit de wereld geholpen.
De Aksiegroep Spellingvereenvaudiging 1972 heeft op driehonderd scholen tests laten afnemen. Na één les in de vereenvoudigde spelling daalde het aantal fouten in een dictee met werkwoordsvormen tot gemiddeld minder dan één. (Zie artikelen in Schoolkrant van Ouders van Nu, 1972, en het artikel van Dolf Kohnstamm in het Gidsnummer.)
Men kan er over twisten hoe belangrijk sociale discriminatie op grond van spelfouten is, maar die discriminatie is een feit. Daar is al iets van te bespeuren in de klacht van tegenstanders dat een vereenvoudigde spelling tot nivellering zou leiden. Ina van den Beugel kwam er in het Handelsblad rond voor uit: ‘Ik vraag me af waar men, wanneer de spelling zo wordt, dat niemand meer een fout kan maken, met zijn beoordeling blijft over iemands prestaties.’ (Aangehaald door Annie Romein-Verschoor in het Gidsnummer.)
De tegenstanders beschikken over veel meer argumenten. Ik som ze op zonder bronvermelding; de meeste zijn toch min of meer gemeengoed van de tegenstanders. (Een origineel argument van enkele Vlamen, dat de Walen hen in geval van spellingwijziging zouden uitlachen, lijkt me weinig relevant; die Walen zullen toch wel redenen vinden om te lachen.)
1. Een nieuwe spelling zou het schriftbeeld zo doen veranderen dat alle boeken in de huidige spelling prompt verouderd zijn.
Veel schrijvers hebben dit betoogd, maar het lijkt mij niet waar. Er zijn nog altijd schrijvers die vrijwel alleen verkrijgbaar zijn in een verouderde spelling. Uit piëteit geeft Johan Polak Van Oudshoorn en Couperus in hun eigen oude spelling uit. Van Multatuli zijn bijna geen uitgaven in nieuwe spelling te krijgen; zijn Verzameld Werk is verschenen in een slechts ten dele aangepaste spelling. Klikspaan en Piet Paaltjens zijn herdrukt in oude spelling (facsimilé-uitgaven). Ook Vondel, en andere klassieken, zijn afgezien van een enkele populaire
Nog steeds uitekend leesbaar: Vondel (Horatiusvertaling)
| |
| |
uitgave, alleen in hun eigen spelling verkrijgbaar. Vondel wijkt per duizend woorden ruim driehonderd maal van de huidige spelling af. Toch is Vondel nog uitstekend leesbaar. Waar de zeventiende-eeuwers moeilijkheden opleveren ligt dat niet aan de spelling, maar aan de door hen gebruikte woorden en constructies die verouderd aandoen. Neem een door mij geprikt zinnetje uit Hugo de Groots Inleidinge tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid: ‘Belangende den plicht des voogden is een oud recht geweest in Holland dat niemand voogd en mochte zijn of hij en moste zeecker doen voor der wezen goed; doch huiden's daegs staet zulks tot bescheidenheid van het gherechte, 't welck dickmael de voogden, inzonderheid bij uiterste willen zijnde ghestelt, laet volstaen met den eed van haer ghetrouwelick te quyten; by wijlen oock een van de voogden, dien het bewind sonderling werd vertrouwt, afvordert borg-tocht ofte onderpand nae gelegenheid der zaken, ende de noeste magen daer op zijnde gehoort.’ Ik heb daar moeite mee, maar aan de spelling ligt dat niet.
De tegenstanders hebben soms een overdreven voorstelling van de mate waarin het schriftbeeld na spellingvereenvoudiging zou veranderen. In de spelling Pée-Wesselings blijven ca. 95% van de woorden onveranderd; in de spelling van de Aksiegroep iets minder dan 90%. Dit soort dingen heb ik uitgerekend met behulp van kleine steekproefjes, die wel geen wetenschappelijke waarde hebben, maar een aardige indruk geven. De spelling Pée-Wesselings resulteert in ca. veertig afwijkingen per duizend woorden vergeleken met de toegelaten ‘progressieve’ spelling uit het Groene Boekje.
Nu beweert bijvoorbeeld Albert Vogel in Sluipmoord op de spelling dat het, ingeval de spelling Pée-Wesselings zou worden ingevoerd, voor ‘volgende generaties niet meer mogelijk zal zijn, of slechts met grote moeite, kennis te nemen van onze literaire erfenis.’ En dat zegt iemand die zijn Couperus leest in een spelling die vijftig procent meer van de huidige spelling afwijkt dan de spelling Pée-Wesselings, nl. - ca. 60 gevallen per duizend woorden.
Als je zoiets becijfert wordt het onbegrijpelijk dat iemand argument 1 ooit serieus heeft kunnen nemen. Overigens lijkt het criterium dat het schriftbeeld niet zo ingrijpend gewijzigd mag worden dat de nu lezende bevolking ervan vervreemd raakt mij heel bruikbaar. De vraag is alleen waar je de grens trekt, hoeveel afwijkingen (per duizend woorden bijvoorbeeld) nog géén al te grote verandering in het schriftbeeld opleveren. Is gemiddeld één verandering per regel druks nog aanvaardbaar, of is één per twee regels het maximum?
2. Een nieuwe spelling betekent verarming van de taal; de uitdrukkingsmogelijkheden van de taal worden geringer.
Het is niet moeilijk in te zien dat fonetisering van de werkwoordsvormen het aantal dubbelzinnigheden in de taal zal doen toenemen. Ook al wil de spelling Pée-Wesselings maar een beperkte fonetisering, toch heeft die al wel tot gevolg dat het onderscheid tussen de tegenwoordige en verleden tijd van een groep werkwoorden niet meer zichtbaar is. Dit is een nadeel, al dient opgemerkt te worden dat hetzelfde nadeel al gold voor een andere groep werkwoorden (zwakke werkwoorden op tten en dden, in de meervoudsvormen), terwijl dat toch zelden problemen oplevert.
De Aksiegroep wil de als t gehoorde d(t) consequent als t spellen. Dit betekent dat ook een aantal verleden deelwoorden (van werkwoorden die met ver beginnen bijvoorbeeld) niet meer van de tegenwoordige tijd enkelvoud te onderscheiden zijn. Ook dit is een nadeel, al is juist het onderscheid tussen verleden deelwoord en tegenwoordige tijd uit het zinsverband vrijwel altijd duidelijk. Maar Mulisch kwam in actie met het pamflet Soep lepelen met een vork, waarin hij een overtuigend voorbeeld van dubbelzinnigheid geeft. Zijn titel De verteller verteld zou in de spelling van de Aksiegroep onmogelijk zijn.
Hier is niets tegenin te brengen. Alleen kan ik weer opmerken dat de gelijke spelling van verleden deelwoord en tegenwoordige tijd bij een aantal werkwoorden al een feit is, blijkens potentiële brochuretitels als Mulisch verrast, Mulisch bedot, Mulisch behekst en Mulisch bedankt.
Mij lijkt de verarming van de taal ten gevolge van spellingwijziging nogal mee te vallen. Er zal heel wat gelezen moeten worden om nog meer gevallen te ontdekken waar vereenvoudiging van de spelling tot onduidelijkheid leidt. Zelf voorbeelden construeren is natuurlijk makkelijker. Dat het in de practijk niet zoveel verwarring zal geven lijkt mij aannemelijk op grond van de ervaring met het Engels. In het Engels bestaan ruim honderd onregelmatige werkwoorden, die tot de meest gebruikte van het Engels behoren, waarin diverse tijden identiek worden gespeld. Toch hoor je zelden dat het Engels zo arm aan uitdrukkingsmogelijkheden zou zijn.
Hoe dan ook, al is een zekere taalverarming een feit, deze is veel geringer dan de verarming ten gevolge van het opheffen van de vierde naamvals-n, waardoor zinnen van het type ‘de man die de dokter doodsloeg’ geheel onduidelijk zijn geworden. Er waren voldoende voordelen die opwogen tegen dit nadeel, en het aantal mensen dat nog treurt om het verlies van de naamvals-n lijkt mij te verwaarlozen.
Een tweede voorbeeld van taalverarming geldt het feit dat plat praten in een nieuwe spelling niet zo makkelijk weer te geven is, althans niet in de spelling van de Aksiegroep. Ook dit is voor een schrijver soms een bezwaar, al kan het geen kwaad erbij te zeggen dat het introduceren van iemand die plat praat vaak op verlakkerij berust. Ik herinner me een vooroorlogs jongensboek waarin een plat pratende vrouw ‘Ach, mens!’ in de mond werd gelegd. De spelling moest aangeven dat ze plat sprak, want het woord diende toen als mensch te worden geschreven, maar verschil in uitspraak was er niet. Hetzelfde geldt voor de hedendaagse spelling ‘ik hep,’ waarmee een plat pratend persoon graag wordt ingevoerd. Iedereen zegt ‘ik hep,’ behalve misschien Henri Knap en Mischa de Vreede, die lieten weten zulke fijne oren te hebben dat ze in het woord kind een d horen.
| |
| |
3. De spelling is in Nederland al vaak genoeg veranderd. De spelling van het Frans, Duits en Engels wordt ook niet steeds gewijzigd.
Geen steekhoudend argument, lijkt mij. In het onderwijs bestaat behoefte aan verdere vereenvoudiging van de spelling, dus is de spelling volgens een grote groep belanghebbenden (onderwijzers en schoolkinderen) nog niet vaak genoeg veranderd. In Duitsland, Engeland en Frankrijk bestaat ook behoefte aan een vereenvoudigde spelling (zie de artikelen van prof. A. Vos en Friedhelm Debus in het Gidsnummer), maar in die landen is het taboe op spellingwijziging nog veel groter dan hier, juist omdat de spelling al zoveel eeuwen constant is. Overigens zijn er ook landen waar wel spellinghervormingen zijn doorgevoerd, zoals Joegoslavië, Finland, Noorwegen en Turkije.
In Nederland is de spelling in een eeuw tijds drie of vier keer veranderd, maar omdat de nu geldende spelling zo onoverzichtelijk is en zoveel keuzemogelijkheden biedt (enthousiasme mag zelfs op vier manieren worden gespeld) is het te verwachten dat hij nog wel een keer zal worden veranderd, en dan liefst op een manier die een tijdje meekan.
4. De oorsprong van veel woorden is onherkenbaar in een (ingrijpend) vereenvoudigde spelling.
Dit slaat vooral op de bastaardwoorden. Inderdaad kan je aan het woord sjofeur niet meer zo makkelijk zien dat er oorspronkelijk iemand mee bedoeld werd die de eertijds op stoom rijdende auto's van brandstof voorzag. Een voorbeeld van het tegendeel is overigens ook te bedenken: als mannequin volgens de regels van de Vereneging voor Wetenschappeleke Spelling als mannekẽ wordt gespeld, zie je eerder dat het Franse woord is ontleend aan het Nederlandse manneke. (In feite is genoemde vereniging zo inconsequent om dit woord als mannekein te willen spellen, hoe weinig gangbaar die uitspraak ook is, op grond van analogie met de leersoort marokijn).
Niettemin lijkt het argument wel steek te houden. Het moeilijkste probleem bij spellingvereenvoudiging is dan ook hoe ver je moet gaan met het fonetiseren van bastaardwoorden. Het herkennen van afleiding of oorsprong van een woord lijdt overigens zelden onder de vervanging van c door k of s, q door kw en x door ks. In andere gevallen zou je kunnen onderscheiden tussen meer en minder ingeburgerde woorden, eventueel door middel van een woordfrequentieonderzoek.
5. Vroegere vereenvoudiging van de spelling heeft niet geleid tot heter spellen of efficiënter taalonderwijs.
Het is zeker dat de spelling op lagere scholen altijd erg veel moeilijkheden heeft gegeven. De actie van Kollewijn, tachtig jaar geleden, om de spelling te vereenvoudigen had geen ander motief. Toch is het denkbaar dat kinderen in een tijd dat de spelling veel ingewikkelder was dan nu (toen ze 25 regel smoesten leren om te kunnen kiezen tussen dubbele of enkele e's en o's) de vervoeging van werkwoordsvormen naar verhouding zo makkelijk vonden dat ze er minder fouten in maakten dan nu. Zelfs als die speculatie op waarheid berust, doet het argument weinig terzake. Er bestaat nu een situatie waarin correct spellen vrijwel onleerbaar blijkt. Onderwijsmensen hebben met tests aangetoond dat in een vereenvoudigde spelling na korte tijd vrijwel geen fouten meer worden gemaakt. Het spellingsonderwijs zou dus minder tijd vergen en er zou meer tijd vrijkomen voor leukere vormen van taalonderwijs. Als dit niet het geval is geweest na de invoering van vorige spellingwijzigingen gingen die blijkbaar niet ver genoeg.
6. Bij grotere fonetisering gaat een Antwerpenaar anders schrijven dan een Amsterdammer. Kinderen van beschaafd sprekende ouders zullen in het voordeel zijn vergeleken bij kinderen die plat praten of een dialect spreken.
Het eerste deel van dit argument gaat niet op, omdat fonetisering volgens alle spellinghervormers moet worden gekoppeld aan de gangbare uitspraak van het ABN. Die uitspraak moeten kinderen op school leren als ze hem thuis niet hebben geleerd. Dat is altijd zo geweest en dat moet ook maar zo blijven. Dat kinderen uit een beschaafd sprekend milieu in het voordeel zijn is evident. Dat voordeel hebben ze bij iedere spelling.
7. Het aantal mensen dat de huidige spelling heeft geleerd is groter dan het aantal dat nog moet leren spellen. Waarom moet je kiezen voor het gemak van de tweede groep?
Dit argument is reëel voor wie binnenkort een waterstofbom op ons land verwacht. Want anders zul je ook de komende generaties schoolkinderen moeten meetellen en dan is de groep die nog moet leren spellen numeriek sterk in het voordeel.
Maar al beperk je je tot de huidige situatie, dan valt toch snel op dat de miljoenen die ooit hebben leren spellen voor het overgrote deel niet correct spellen. Dit geldt zelfs voor veel mensen met een behoorlijke ontwikkeling.
Juist daarom is een spelling nodig die gemakkelijk aan te leren is, redelijk logisch in elkaar zit, niet teveel regels en uitzonderingen telt, en het bestaande schriftbeeld niet al te sterk verandert.
8. Duizenden mensen studeren Nederlands aan buitenlandse universiteiten. Ze zouden helemaal opnieuw moeten beginnen.
Dit argument berust niet op feiten. Aan buitenlandse universiteiten krijgen studenten die (als bijvak) Nederlands doen Elckerlyck en Vondel in de oorspronkelijke spelling te lezen. Ze raken vertrouwd met zeer uiteenlopende spellingen van het Nederlands en zouden misschien wel eerder dan Nederlanders aan een vereenvoudigde spelling gewend zijn. Een Engelsman die in Cambridge Nederlands heeft gestudeerd zei mij overigens dat hij er tegen was om isch als ies te schrijven, omdat de ie in het Nederlands altijd een klemtoon krijgt, zodat hij demokratíés zou gaan uitspreken. Dat ie een klemtoon krijgt, behalve aan het eind van een woord, gaat inderdaad vrijwel altijd op. Voor buitenlanders is juist deze spellingwijziging dus even wennen; erg ernstig lijkt me dat niet.
| |
| |
9. Spellingwijziging is uiterst kostbaar.
Spellingwijziging zou duur zijn als alle nog in omloop zijnde Nederlandse boeken opnieuw gezet zouden moeten worden. Vele tegenstanders beweren dat dit nodig zou zijn. Waarom? Het argument dat teksten in een oude spelling anders meteen archaisch aandoen heb ik al bestreden. Bij vorige spellingwijzigingen is de overgang ook geleidelijk gegaan, en hetzij om financiële redenen (bij fotografische herdrukken), hetzij uit piëteit ten opzichte van een schrijver worden ook nu, zoals gezegd, nog veel boeken in een verouderde spelling gedrukt.
Op scholen is de situatie anders. De lees- en taalboekjes zouden opnieuw moeten worden gedrukt. Het is vermoedelijk niet nodig om dat met alle schoolboeken te doen. Tal van mensen hebben als kind Dickens, Karl May en Jules Verne gelezen in een sterk verouderde spelling. Dat heeft in de mij bekende gevallen nooit tot verwarring en slecht spellen geleid. Bij andere schoolboeken kan dus in een later stadium op de nieuwe spelling worden overgeschakeld, namelijk als ze toch vervangen worden, hetgeen op scholen geregeld gebeurt. De kosten van spellingwijziging zouden in dit geval vrij laag zijn. Maar zelfs als alle schoolboeken en officiële publicaties prompt opnieuw gedrukt moeten worden, kost dat volgens een ministeriële schatting van maart 1972 70 à 100 miljoen, ca. een half procent van de onderwijsbegroting.
10. Een vereenvoudigde spelling is lelijk.
Een wat onzakelijk, maar relevant argument. Aegidius Timmerman spelde cierlijk en princes, omdat hij dat mooi vond. Vestdijk is zijn leven lang visch blijven schrijven, al werd dat op de uitgeverijen gecorrigeerd. Misschien vond hij vis ook wel lelijk. Er zijn mensen die ritme lelijker vinden dan rhythme. Vermoedelijk omdat ze het jammer vinden de verworvenheid van de juiste, oude spelling van dat woord te moeten prijsgeven.
Maar dit zijn incidentele voorbeelden Natuurlijk gaat het erom de spelling zo te vereenvoudigen dat het aantal storende afwijkingen van het bestaande schrift beeld zo klein mogelijk is. Sommige wijzigingen worden bovendien algemener lelijk gevonden dan andere, zoals de spelling van ou als au of van ch als g. Ook de als t uitgesproken d spellen als t is in strijd met de esthetische gevoelens van veel mensen. Het lijkt me dat je in die gevallen belangen tegen elkaar kan afwegen. Er pleit weinig voor de ch als g te spellen (eigenlijk zijn de klanken ook niet identiek, al zijn ze in de uitspraak van veel mensen niet te onderscheiden), maar er pleit veel voor een fonetische spelling van de werkwoordsvormen.
Dit zijn de argumenten tegen spellingvereenvoudiging. Er is m.i. aardig wat op af te dingen. Wat ervan overblijft lijkt in elk geval niet op te wegen tegen de argumenten voor vereenvoudiging, al zal ik niet uit mijn evenwicht raken als anderen laten weten dat ze de spellingmoeilijkheden van kinderen aan hun laars lappen, en dat het hun een zorg zal zijn als het overgrote deel van de bevolking niet kan spellen.
Maar er is nog een ander aspect. Het lijkt mij voorspelbaar dat er vroeger of later een spellingvereenvoudiging zal komen. Een halve eeuw geleden ijverden duizenden mensen voor invoering van de spelling-Kollewijn, die ze ook zelf in hun publikaties gebruikten (Du Perrons lik- voor lijk-uitgang, etc.), waarna die spelling tenslotte in hoofdzaak door de regering werd overgenomen (lik voor lijk juist niet). Ook nu wordt er vooral door linkse groeperingen een spelling gebruikt die zich onderscheidt door een grotere fonetisering van bastaardwoorden. Daardoor raken die spellingbeelden geleidelijk ingeburgerd. Van ‘logies’ of ‘demokraties’ valt haast niemand meer van zijn stoel. ‘Sosjale joenit’ zal nog menigeen de vuisten doen ballen, maar een paar jaar geleden waren de reacties toch heftiger.
Als er te zijner tijd dus inderdaad een nieuwe spelling komt, is het interessant te speculeren hoe die eruit zal zien. Alvorens daarop in te gaan is het nuttig een beknopt exposé te geven van de spellingsgeschiedenis in Nederland. (De voorbeelden zijn merendeels ontleend aan de artikelen van Stuiveling en Stutterheim in het Gidsnummer.) Oorspronkelijk was er geen spellingeenheid in Nederland; die kwam pas in de negentiende eeuw. Betje Wolff en Aagje Deken schreven hun boek ieder in een eigen spelling, die bovendien niet consequent was.
Ook in de negentiende eeuw ontstond nog geen echte spellingeenheid, omdat sommige schrijvers zich van een eigen spelling bleven bedienen (Multatuli), en anderen de geldende spelling niet beheersten. De in de vorige eeuw gecodificeerde spelling was dan ook te moeilijk om zonder woordenboek te gebruiken. De eerste poging tot codificatie was van Siegenbeek in 1804. Hij spelde bijvoorbeeld jufvrouw, blaauw, personaadje, vreesselijk, muzijk, kagchel en magt. Daarbij ging hij uit van historische en etymologische principes; hoe woorden werden uitgesproken was geen overweging van belang. Siegenbeek liet bijvoorbeeld magt en togt schrijven, vanwege de verwantschap met mogen en tijgen.
In 1864 verscheen de spelling van De Vries en Te Winkel. Deze geleerden kapten wat onzin weg uit de spelling-Siegenbeek (magt werd macht; kagchel werd kachel, zeer tot ongenoegen van mijn grootvader, die zei dat je het woord nu moest uitspreken als kagel), maar in feite bleven ze van dezelfde principes uitgaan. Dat je nu eens een enkele, dan weer een dubbele o en e moest schrijven vloeide voort uit de oorsprong van het betreffende woord. Als de oud-Germaanse voorganger van het woord een tweeklank had, hetgeen je meestal kon zien aan het Duitse equivalent, diende een dubbele e of o geschreven te worden: deelen (Du: teilen) naast stelen; koopen(Du: kaufen) naast koken (Du: kochen). De keuze tussen ei en ij gaf ook geen moeite: ij wanneer een eeuw of wat terug een lange i had geklonken.
De s werd op grond van taalkundige overwegingen vaak als sch geschreven. De Vries en Te Winkel ontwierpen een knap bouwsel van regels om te weten wanneer je s of sch moest
| |
| |
spellen. Er was zelfs een groep bijvoeglijke naamwoorden uitgaande op s die, afhankelijk van de grammaticale functie in de zin, al dan niet van ch werden voorzien. Om te weten dat je mensch moest schrijven, maar pens, ruischen, maar bruisen, vergeefs maar soms vergeefsch, enz. bestonden er talloze regels met uitzonderingen, en ook werd er graag gebruik gemaakt van didactische rijmpjes.
Tenslotte waren er de woordgeslachten. Op grond van diverse redeneringen werden alle niet-onzijdige woorden mannelijk of vrouwelijk verklaard, ook als dat onderscheid bij de taalgebruikers niet leefde. Vele regels en rijtjes dienden geleerd te worden om te weten of je in de vierde naamval bijvoorbeeld de hoed of den hoed moest schrijven. (Een nog steeds bestaande functie van het woordgeslacht is de genitief der, gevolgd door een vrouwelijk substantief in het enkelvoud. Zelfs een dichter die de kost verdient als leraar Nederlands, Anton Korteweg, laat het op dit punt afweten, getuige zijn versregel ‘bij de Wetgeving der staat New-York’ in het januarinummer van het Hollands Maandblad).
Alle spellingwijzigingen in deze eeuw komen neer op een geleidelijke afbraak van het kunstmatig bouwsel dat door De Vries en Te Winkel was opgericht. Inconsequenties in de spelling, althans fonetische inconsequenties, zijn in etappes overboord gegooid, maareen aantal houdt nog stand. Bijvoorbeeld de analogie-regel die bepaalt dat je woord spelt, op grond van de d in het meervoud, al heeft die analogie-regel nooit gegolden voorwoorden met f-v of s-z in enkel- en meervoud (neefneven; wees-wezen).
De spelling-Marchant (1934) bracht een grote vereenvoudiging. De sexuele n werd officiëel pas in 1947 afgeschaft. Oorspronkelijk onder Vlaamse invloed (een fonetisch gespeld Frans woord lijkt lang zo Frans niet) ontstond na de oorlog de neiging om bastaardwoorden meer fonetisch te gaan schrijven. Dat leidde tot de inconsequente woordenlijst van 1954.
De afgelopen vijf jaar zijn er nu drie uitgewerkte voorstellen voor een nieuwe spelling gelanceerd. Ze staan uitvoerig beschreven in het boekje van W.B. Rombouts Kun je nog spellen... (1972). Ik zal ze summier beschrijven.
De eindvoorstellen van de regeringscommissie Pée-Wesselings (1969) kwamen hierop neer: bastaardwoorden werden in een aantal gevallen gefonetiseerd, in vele gevallen ook niet. Een stelsel van regels moest dienen om te weten wanneer wel en wanneer niet. Het achtervoegsel lijk werd lik. Het achtervoegsel isch werd ies; de verdubbelde e in meervoudsuitgangen verdween (kniën i.p.v. knieën); de tussenletter n verviel, evenals in bepaalde gevallen de tussenletter s. Au/ou en ei/ij bleven ongemoeid. Het voornaamste voorstel was de dt in werkwoordsvormen door een d te vervangen, maar niet door een t (op grond van het analogie-principe), en ook de verleden tijd van werkwoorden fonetisch te spellen, waardoor de verleden en tegenwoordige tijd in een aantal gevallen niet meer te onderscheiden zijn.
Het bezwaar van de spelling Pée-Wesselings is enerzijds dat de winst aan vereenvoudiging gering is, en anderzijds dat er weer talloze regels met uitzonderingen nodig bleken. De ie en i, uitgesproken als ie, worden bijvoorbeeld in vijf gevallen als ie gespeld (met als gevolg o.m. taksie en januarie), maar in vijf andere gevallen weer niet (met als gevolg o.m. markizin, en met inconsequenties als naieve naast naiveteit).
Het bezwaar van de onderwijsorganisaties was vooral dat de werkwoordsvormen niet gefonetiseerd werden. De kinderen zouden nu fouten blijven maken; als je hij word moest schrijven, zouden ze ook hij betaald schrijven, naar analogie met betaalde. Dus vormden de onderwijsorganisaties een actiegroep die een eigen spelling ontwierp. Deze kwam erop neer dat de voorstellen van de regeringscommissie op vier punten werden gewijzigd:
In werkwoordsvormen altijd een t als die wordt uitgesproken; de ou wordt au; de ei wordt ij; en voor de ie-klank gaat de volgende regel gelden: in een open lettergreep wordt een i gespeld, in gesloten lettergrepen ie; aan het eind van een woord altijd ie.
Weldra bleek dat de Aksiegroep een grote blunder had gemaakt door vervanging voor te stellen van de ou door au. H. Brandt Corstius had in een artikel (De Nieuwe Taalgids, 1967) vastgesteld dat de au in Nederlandse kranten bijna vier maal zoveel voorkwam als de ou, en dit werd zonder meer overgenomen door de Aksiegroep, terwijl een kleine steekproef had kunnen uitwijzen dat het andersom moest zijn. In het artikel van Brandt Corstius waren ou en au door een zetfout verwisseld.
Er zijn ook ernstige bezwaren te maken tegen de regel over het spellen van de ie-klank. Deze leidt tot inconsequente spellingen van hetzelfde woord, zoals in alle woorden op isch(e). Je krijgt prakties naast praktise, demokraties naast demokratise, etc. Vereenvoudiging is dat niet.
De derde spelling kwam van de Vereneging voor Wetenschappeleke Spelling, die een veel drastischer fonetisering beoogde. Afwijkingen van de Aksiegroep-spelling zijn: de ij wordt ei, de au wordt ou; de stomme e in de achtervoegsels lijk en ig wordt een e; de ie aan het eind van een woord wordt i; de lidwoorden het en een worden et en 'n; de uitgang tie krijgt twee spellingen, naar keuze si of tsi (een keuze die in veel woorden ook de spelling van de voorlaatste lettergreep bepaalt (polisi naast polietsi); tussen s en z is soms keuze mogelijk (vreesde naast vreezde); dubbele medeklinkers worden alleen geschreven als de voorafgaande lettergreep beklemtoond is (dus aleen naast alles) en tenslotte wil de Vereneging de volgende nieuwe tekens invoeren: ã, ẽ, õ, õe, voor de Franse klanken an, en/em, on en un, terwijl de ê moet dienen voor de Franse klanken ai, è, ê en ei. (Enquête wordt ãkête, enfin wordt ãfẽ, of afein.)
Hoewel ook de Vereneging voor Wetenschappeleke Spelling heeft verklaard geen al te grote breuk met het verleden te wensen, gaat de hier weergegeven spelling wel uitermate ver (ruim 250 afwijkingen van het huidige schriftbeeld per duizend woorden). Maar ook de logica van een aantal voorstellen ont- | |
| |
gaat me. Wat is er fonologisch tegen de spelling alleen, en wat is de fonologische logica van de behandeling van de i/ie? Et mist de h die wel vaak uitgesproken wordt; de toegestane keuzespellingen zijn verwarrend; nieuwe tekens invoeren werkt niet bepaald vereenvoudigend. Waarom detaai (voor detail)? Waarom vreet voor wreed, terwijl veel mensen voor de r wél een w uitspreken. Dat is misschien wat geforceerd, maar de spelling beïnvloedt ook de uitspraak. Het toneelschoolleerboek Spreken en zingen (A.M. Elder, 31ste druk, 1957) wekt er zelfs speciaal toe op om in wrat, wreed e.d. een duidelijke w te laten horen. Als men vreet verdedigt op fonologische gronden, dan ook dangk i.p.v. dank. En waarom is de ei verkozen boven de ij? Het enige logische criterium bij de keuze tussen ei en ij is natuurlijk de frequentie waarmee ze voorkomen. Vooral door de frequentie van woorden als mij, jij, hij, wij, zij en zijn komt de ij ongeveer vier maal zo vaak voor als de ei, ook als het achtervoegsel lijk buiten beschouwing blijft.
Weliswaar is de ij een letter die in andere talen niet bestaat, zodat je IJmuiden in buitenlandse atlassen als Ijmuiden gespeld kunt zien, maar een unieke letter lijkt mij juist het in stand houden waard. Een ander bezwaar tegen de ij, namelijk dat je nooit weet of de ij in een naslagwerk achter de i of achter de x moet worden gezocht, is reëel, maar deze anomalie moet maar eens door een koninklijk besluit ongedaan worden gemaakt.
Een aanzienlijk fonologischer spelling van het Nederlands is wel mogelijk, maar levert te veel veranderingen in het schriftbeeld op. Het zou bijvoorbeeld handig zijn de a, e, o en u consequent te verdubbelen wanneer ze klinken als in Klaas, Kees, Koos en Guus, en anders altijd enkel te spellen. De slagzin van Marchant ‘Niet zoo, maar zo’ zou dan weer omgedraaid moeten worden; wat de i/ie betreft zou de klank in Piet altijd met ie geschreven kunnen worden, die in pit met i.
Alleen dit laatste is te realiseren, omdat de meeste woorden met i/ie toch al op die manier gespeld worden. Maar het leidt tot ongewone woordbeelden als ieronie, defienietief, etc., en de vereenvoudiging is gering. De consequente klinkerverdubbeling
van a, e, o en u, die al in de zeventiende eeuw werd bepleit (Vondel was heftig tegen) en die onlangs nog door Toon Verpalen is verdedigd, moet nu als onpractisch worden afgewezen. De ingreep in het schriftbeeld zou te groot zijn.
Er zou ook veel voor te zeggen zijn de stomme e als u te spellen, omdat die klank (de u van dus) de klank van de stomme e het beste weergeeft. De u zou daarmee de meest gebruikte Nederlandse letter worden. Maar alleen al deze spellingwijziging zou ca. negenhonderd veranderingen per duizend woorden tot gevolg hebben, en dat is al te onpractisch.
De stomme e in het achtervoegsel lijk als i gaan spellen, zoals de spelling Pée-Wesselings en de aksiegroep-spelling beogen, lijkt weinig zinvol. Als er toch veranderd wordt kan de ij van -lijk beter als e worden gespeld, en dat geldt ook voor de i in het achtervoegsel ig, omdat de stomme e nu al in 19 van de 20 gevallen als e wordt gespeld. Misschien zou vurrukkuluku het meest gewenst zijn, maar verrukkeleke is reëler dan verrukkelike.
Uit mijn commentaar op de beschreven spellingen is mijn eigen voorkeur al gebleken. De regels van de ‘spelling van 1990’ waarin het SF-verhaal uit het begin van dit artikel gesteld is, volgen die van de commissie Pée-Wesselings, met de volgende afwijkingen: ei wordt ij; au wordt ou; d(t) uitgesproken als t wordt t; de stomme e geschreven als ij of i wordt e; de uitgang tie wordt sie; de uitgang isch(e) wordt ies(e); niet uitgesproken letters, zoals de tussenletters n en s, de h na t en de u voor w vervallen. (Als het zover komt zal er niet meer zo vaak ‘intervieuw’ in de krant staan.) De spelling van i(e) blijft ongemoeid; de y uitgesproken als ie wordt ie, uitgesproken als i wordt i.
In mijn steekproef zou zo'n spelling leiden tot iets meer dan honderd afwijkingen per duizend woorden, ten opzichte van de toegelaten spelling uit het Groene Boekje. Dat is niet zo erg veel meer dan het aantal afwijkingen bij Couperus ten opzichte van de voorkeursspelling (ca. 60); t.o.v. de toegelaten spelling zou Couperus nog veel hoger scoren, en Couperus wordtin zijn eigen spelling herdrukt.
Vergeleken in de spelling van de wetenschappelijke spellers is het aantal afwijkingen van het bestaande schriftbeeld in deze ontwerpspelling vrij laag; vergeleken bij de aksiegroep-spelling ongeveer gelijk, maar de hier bepleite spelling is overzichtelijker en consequenter. Naar het mij lijkt zou dit een spelling zijn die een hele tijd kan blijven voldoen. Wat de bastaardwoorden betreft kunnen de vele regels en uitzonderingen in hetsysteem Pée-Wesselings teruggebracht worden tot een klein aantal. Dit leidt tot een consequentere fonetisering van een grote groep ingeburgerde bastaardwoorden. De rest zou beter de oorspronkelijke spelling kunnen behouden.
En verder wachten we maar af tot 1990.
|
|