| |
| |
| |
H. Verdaasdonk
Echte Avant-Garde
Dit stuk bestaat uit twee delen. Het eerste gedeelte bevat algemene opmerkingen over enige, naar mijn smaak problematische, eigenschappen van recensies, in het tweede wordt het betoog wat toegespitst op de, door Meulenhoff uitgebrachte, Nederlandse vertaling van Julio Cortázars uit 1963 daterende roman Rayuela: een hinkelspel. Dit boek bevat 528 bladzijden en werd vertaald door Barber van de Pol; er dient f 29,50 voor te worden betaald. Nog een opmerking: ik heb, in het vervolg, met name recensies van episch werk op het oog.
| |
1.
Misschien behoren recensies, met detektive-, porno-romans en gedichten, tot de genres die het sterkste door konventies zijn bepaald. Het zou de moeite waard zijn om na te gaan in hoeverre de recensies van ‘literaire’ werken opgezet zijn volgens de, ik meen door Ter Braak gekanoniseerde, driedeling: kultuurfilosofisch/literair-historisch praatje, résumé van het te bespreken werk en waardeoordeel. Mijn idee is dat de laatste twee elementen, in preciese of verloederde vorm, in iedere recensie zijn aan te treffen.
Een, mogelijk wat vergezochte maar wel aardige, vraag is: Geven recensies een beschrijving van de eigenschappen van het ter sprake gebrachte boek, of zijn zij de weergave van een individuele lezersreaktie? Het lijkt mij, dat men recensies niet anders kan opvatten dan als de weergave van de reaktie van een lezer op een boek. In de literatuurwetenschap, en dan denk ik vooral aan de zogenaamde ‘generatieve poëtika’ en de ‘tekstgrammatika’, is er nog erg weinig resultaat bereikt in het stellen, laat staan in het oplossen van, problemen naar aanleiding van ‘literaire’ teksten. Welke eigenschappen een ‘literaire’ tekst heeft - behalve zijn literair karakter en zijn koherentie - is evenmin duidelijk. Een redelijk adekwate beschrijving of representatie van een ‘literaire’ tekst is vooralsnog niet mogelijk.
Het gedeelte van recensies waarin men de meest zakelijke mededelingen over de besproken tekst zou denken te vinden is het résumé van de tekst in kwestie. Deze zakelijkheid, nu, is meestal nogal gering. Een résumé berust altijd op een interpretatie. Interpretaties, voorzover het daarbij niet om filologische kwesties gaat, zijn door hun onkontroleerbaarheid niet in te perken. Vaak zijn interpretatie en résumé dan ook niet te scheiden. Men poneert dan ‘het centrale thema’, de ‘kern’, enz. van het werk en licht dit toe door een résumé van de inhoud te geven. Men krijgt dan een type betoog waarvan het volgende een, niet zo leuk, voorbeeld is: ‘De grondgedachte achter dit boek is, dat geld niet gelukkig maakt. De hoofdpersoon is een miljardair die, door zijn merkwaardige seksuele gewoontes en door zijn verwerpelijke karakter, zijn vrouw en zijn vrienden allen verliest. Wij zien hoe hij achtereenvolgens (résumé van gebeurtenissen). Al zijn pogingen het getij, door grote financiële investeringen, te doen keren, mislukken.’
Men ziet ook vaak dat résumé en waardeoordeel vermengd worden. Dit leidt dan tot passages à la: ‘De schrijver handelt inkonsekwent wanneer hij (résumé van gebeurtenissen)’, ‘Het tweede deel, waarin Jut en Jul elkaar hun liefde bekennen en (résumé van gebeurtenissen), is te lang uitgesponnen en bederft het hele boek.’
Al samenvattend adstrueert men dan een interpretatie en/of een waardeoordeel.
De dwang om in besprekingen résumés te verstrekken, duidt op een postulaat waarmee vrijwel alle recensenten een boek benaderen. Wat men samenvat zijn ‘gebeurtenissen’, ‘handelingen’, waaruit men - en de boven gegeven, helaas flauwe, voorbeelden zijn wat dit betreft representatief - een ‘boodschap’ of een ‘kerngedachte’ haalt. Het postulaat - karakteristiek voor recensies en, eerlijk gezegd, ook voor veel geleerde verhandelingen over ‘literaire’ teksten - is dat men juist aan de gebeurtenissen in ‘literaire’ teksten een dubbelkarakter moet toekennen.
Enerzijds worden de gebeurtenissen opgevat als ‘werkelijke’ gebeurtenissen. Doordat men ze resumeert, maakt men het zich immers onmogelijk het fiktionele karakter van gebeurtenissen uit, zeg, een roman te verantwoorden.
Anderzijds worden de gebeurtenissen opgevat als instanties van een centraal thema. Dat een hoofdpersoon van een roman miljardair is en dolle sexuele kapriolen uithaalt, of dat zijn vrouw aan een koutje sterft, zal men onveranderlijk op een gedachte achter (!) het werk betrekken.
Het is, in het licht van het bovenstaande, begrijpelijk waarom
| |
| |
men, in boekbesprekingen, nogal eens gewag maakt van ‘helderheid van taal’, ‘nauwkeurige observatie’, ‘rake uitbeelding’, enz. en graag vermeldt dat de worsteling van de hoofdpersoon ‘ook de onze’ is en/of dat de waarheid van een boek ‘een existentiële’ is.
Deze - wat gechargeerd weergegeven - algemene aanpak zou men, volgens mij, moeten relativeren. Zij representeert, allereerst, niet de enig mogelijke lezersreaktie op een boek. Verder is de aangeduide eenzijdige aanpak geheel ongeschikt voor zogenaamd avant-gardistisch werk (Schierbeek, Vogelaar, Faverey, Insingel, Robberechts, enz.). Dat er in Nederland geen sprake is van enige serieuze reaktie op avant-gardistisch werk ligt volgens mij aan het bovenomschreven type tekstbenadering en de attitude die zij vooronderstelt. Het is voor mij ook een vraag of de gangbare aanpak van teksten zinvol is voor het beschouwen van traditioneel werk, maar goed.
Niet alleen Nederlandstalige vertegenwoordigers van wat zo spits de ‘nieuwe wartaal’ is genoemd, maar ook schrijvers als R. Wolf, W. Wondratschek, J.P. Faye, M. Roche, D. Roche, P. Sollers, enz. hebben hier in ieder geval geen voet aan de grond gekregen. Zelfs een langer publicerend auteur als Arno Schmidt is, spijts de pogingen tot introduktie die H.L. Mulder ondernomen heeft, vrijwel onbekend.
Als men akkoord gaat met het beeld dat ik van recensies heb opgehangen, en de aangevoerde bezwaren onderschrijft, dan rijst de vraag, welke suggesties je zou kunnen doen om recensies anders op te zetten en ‘literaire’ teksten, en heus niet alleen de ‘moeilijke’, anders te benaderen. Een patentoplossing zou ik niet weten te verzinnen. In ieder geval lijkt het mij misplaatst te eisen dat de ideale recensie aan strenge eisen van wetenschappelijkheid zou moeten voldoen. Het is de literatuurwetenschap die een safe manier zou moeten vinden om problemen die zich aangaande ‘literaire’ teksten voordoen te stellen en eventueel op te lossen. Deze problemen betreffen dan de voorwaarden waaronder een tekst als koherent, literair, roman, enz. geldt; de wijze waarop een. tekst de lezersreaktie (inklusief de interpretatie door de lezer van de tekst) stuurt, enz.
Recensies hebben, in mijn opvatting, wel degelijk een eigen status en een belangrijke funktie. Immers, als het plausibel is, dat een recensie niets anders kan zijn dan de weergave van een lezersreaktie op een tekst, dan zou men er naar moeten streven zijn reaktie op een boek ook zo gemotiveerd mogelijk te uiten. Hiervoor is vereist, dat men een standpunt inneemt dat niet te partikulier of te esoterisch is, en dat in staat stelt zoveel mogelijk tekstuele elementen die de lezersreaktie bepalen te signaleren.
Deze aanbeveling wordt misschien minder vrijblijvend, als je haar fundeert op het postulaat dat iedere tekst volgens een bepaalde poëtika is geschreven. Aan iedere tekst ligt een bepaalde opvatting ten grondslag over de tekst in kwestie, en over zijn funktie. Deze opvatting is, dacht ik, vrij eenduidig uit teksten te extrapoleren. Je zult je lektuur dan minder diepzinnig en minder subjektief moeten laten zijn, en meer aandacht moeten besteden aan de procédés in teksten, waarvan ik in de volgende paragraaf wat voorbeelden wil geven.
Tot slot moet gezegd worden, dat zodra men teksten benadert vanuit een precies standpunt over de aard en de funktie van literatuur, men er niet omheen kan de literatuur- en tekstopvatting die ten grondslag liggen aan het werk dat men bespreekt, zo expliciet mogelijk aan te geven. Men ziet dit met name in de recensies van Vogelaar, waar het aksent niet ligt op het onbekommerd genotteren of walgen naar aanleiding van boeken, maar waar de opvattingen over literatuur, die een tekst in zich bergt, gekonfronteerd worden met de opvattingen van de bespreker. Werkelijk ideale modellen voor recensies zijn, in dit perspektief, de dialoog-essays van Arno Schmidt over literatuur in ‘Belphegor’, ‘Die Ritter vom Geist’ en ‘Der Triton mit dem Sonnenschirm’.
| |
2.
De procédés in een tekst die, naar mijn ervaring, de lezersreaktie het meeste bepalen, noem ik rhetorisch. Ik zal hier geen inleidend overzichtje geven van werk dat op dit gebied, en dat van de argumentatieleer, is gedaan, maar alleen wat globale opmerkingen maken. Iedere tekst wil (minstens) plausibel zijn, dat wil zeggen: iedere tekst is geschreven vanuit de vooronderstelling dat het de lezer moet lukken de verbindingen tussen uitspraken, en tussen grotere tekstfragmenten, precies te leggen en ermee in te stemmen. Deze verbindingen worden, voor het overgrote deel, gelegd met behulp van de rhetorische procédés. Er is, in principe, maar een eindig aantal van deze procédés. De literatuurwetenschap, de argumentatieleer of de pragmatiek zal moeten uitmaken hoe men ze nauwkeurig moet beschrijven en systematiseren, en hoe hun regelkarakter is.
In recensies zou men moeten onderzoeken, in hoeverre, en vooral op welke wijze, zij de leeservaring bepalen. Het is redelijk aan te nemen, dat zij dat inderdaad in hoge mate doen. Rhetorische procédés kunnen niet bestudeerd worden zonder aandacht voor de feiten, waarden en kommunikatieve en ideologische vooronderstellingen waarvan de auteur van een tekst uitgaat, altijd met referentie aan het publiek dat hij wil bereiken.
Rhetorische procédés worden, traditioneel, onderverdeeld in loci (algemene argumentatie-vormen) en figuren (taalstrukturen die, afhankelijk van de kontekst, argumentatieve waarde krijgen).
Beide soorten dienen om de plausibiliteit van beweringen in een tekst, ja zelfs de wijze waarop de tekst is opgebouwd goed over te laten komen. Verreweg de meeste relaties die men door middel van loci kan leggen, zijn kausaal of berusten op analogie. Analogierelaties met name worden tot stand gebracht door loci als vergelijkingen, het geven van voorbeelden (exempla) bij een
| |
| |
bewering, het toekennen van beweerde evaluatieve eigenschappen van een klasse aan elementen van die klasse, het geven van definities, enz.
Ik kom nog eens terug op het boven gegeven beeld van recensies. Het geven van résumés en het opzetten van beschouwingen over het ‘kernthema’ zouden niet op een, tot nu toe gebruikelijke, vanzelfsprekende wijze mogen gebeuren. Men zou allereerst duidelijk moeten maken waardoor de resumeerbaarheid van de tekst in kwestie wordt bepaald. Daartoe zou men, ook al zal dit vrij intuïtief blijven, bepaalde regels, konventies en procédés moeten extrapoleren, die de mogelijkheid een tekst samen te vatten vastleggen.
Voor fiktionele proza-teksten die resumeerbaar zijn, zouden bijvoorbeeld de volgende spelregels gelden: Er moeten psychologische, sociale, enz. (kausale) en ook temporele relaties vastgesteld kunnen worden tussen alle uitspraken die ‘gebeurtenissen’ en ‘handelingen’ aangeven; het beroep op onze kennis van de werkelijkheid - van wat waar of waarschijnlijk is - is altijd impliciet; citaten kunnen alleen aan klassieke, stijlverwante teksten ontleend worden; de lineariteit van gebeurtenissen moet zoveel mogelijk gehandhaafd blijven en mag alleen onderbroken worden om explicerende informatie te geven, nodig om kausale verbanden tussen gebeurtenissen te leggen; deskripties die een tekst bevat zijn evaluerend en/of anticiperend; pronomina moeten altijd eenduidig refereren; altijd moet duidelijk zijn wie er spreekt; onvolledige informatie, samenhangend met het ‘point of view’, wordt alleen geaksepteerd als dit het leggen van kausale verbanden niet onmogelijk maakt; er mogen nooit kausale verbanden op grond van kennelijke genre-regels gelegd worden (een zo'n genre-regel, voor detektive-romans, is dat het vinden van de schuldige altijd een van de laatste gebeurtenissen is); enz., enz. Al deze kenmerken zijn te relateren met loci en figuren. Een schrijver kan het ontroerende van gebeurtenissen alleen plausibel maken (in rhetorisch jargon: hij kan alleen een beroep op de passies doen) als duidelijk is wie er spreekt; de lezer kan alleen tot het postuleren van een centraal thema komen op grond van vergelijkingen, deskripties, definities en voorbeelden die met beweringen in de tekst verbonden zijn. In het algemeen kan men zeggen, dat een tekst goed resumeerbaar is, wanneer hij als geheel een klein aantal expliciete kategorische beweringen bevat, samen met procédés als voorbeelden, repetities, anticipaties, antitheses, enz. -
procédés die in de tekst parallellismen aanbrengen. Het lijkt mij voor de hand te liggen, dat als een tekst met name veel exempla bevat, men makkelijk tot een opvatting komt, waarin alle gebeurtenissen samen weer een exemplum van een bepaalde these zijn.
Men zou de leeservaring van avant-garde-teksten moeten struktureren door aan te geven dat er bij de, deels andere, rhetorische procédés sprake is van een verschillende funktie dan bovengenoemde. Teksten van schrijvers als Arno Schmidt, M. Roche, enz. zijn allereerst niet resumeerbaar. Het leggen van kausale verbanden wordt vaak door expliciete beweringen onmogelijk gemaakt; informatie kan overbodig of kontradiktoir zijn; deskripties zijn niet anticiperend; citaten zijn vaak gekozen uit verschillende typen teksten en/of spreekstijlen; men kan materiaal uit verschillende semiotische systemen tegenkomen, enz. Wat ik typerend vind voor avant-gardeteksten is, dat men er tekstkonstituerende konventies en rhetorische procédés niet alleen ter sprake brengt of eraan refereert, maar de lezer zo tevens de mogelijkheid geeft een oneindig aantal betogen op te zetten volgens het beperkte aantal procédés kompatibel met de konventie/het procédé dat als uitgangspunt diende.
Men is er dan niet meer op uit de lezer verbanden te geven/te laten leggen die de plausibiliteit van gebeurtenissen en/of van een centraal thema moeten funderen, maar men wil dan dat hij, gegeven een konventie of een rhetorisch procédé, uitvindt welke - if any - wijzen van voortzetting mogelijk zijn.
Een paar verwijzingen ter verduidelijking. De tekst ‘43 Liehesgeschichten’ van Wondratschek bevat drieënveertig uitspraken als: ‘Didi will immer. (...) Ursel hat schon dreimal Pech gehabt. Heide macht keinen Hehl daraus...’ De lezer nu kan voor iedere uitspraak een oneindig aantal betogen opzetten, waarbij hij echter in de keuze van zijn procédés zeer beperkt wordt: ofwel hij kan redeneringen opzetten à la: Als een meisje altijd wil, dan heeft zij de volgende eigenschappen:..., Als een meisje al drie keer pech heeft gehad, dan ligt dat aan: ..., ofwel hij kan bij iedere uitspraak een scène verzinnen die dan als voorbeeld van deze uitspraak geldt. Vogelaar doet iets vergelijkbaars in ‘Kaleidiafragmenten’, door een aantal vragen te stellen, dus door een aantal, oppervlakkig bezien identiek gekonstrueerde, uitspraken te geven, die ofwel eenvoudig onbeantwoordbaar zijn (‘Zijn humusbroodjes verrukkelijk met tekensaus?’), ofwel alleen met ja of met nee zijn te beantwoorden (‘Spuug je?’), ofwel een kwa argumentatieve opzet geheel vaststaand antwoord kunnen krijgen (‘Wat heb je tegen Amerikanen?’).
Met het bovenstaande wil ik niet beargumenteren, dat er slechts twee soorten teksten zijn, resumeerbare en niet-resumeerbare, welk onderscheid dan nog zou samenvallen met ‘traditioneel’ versus ‘avant-gardistisch’, maar ik heb duidelijk willen maken dat, als je je aandacht richt op procédés van het aangeduide type, het je mogelijk beter lukt de vooronderstellingen die aan een tekst ten grondslag liggen beter duidelijk te maken. Hoewel er, (methodo-)logisch bezien, nogal wat bezwaren zijn in te brengen tegen de gekodificeerde rhetorische procédés, kunnen zij, dacht ik, heel wel gebruikt worden als aanzet om de leeservaring te struktureren, en te motiveren. Redukties van teksten tot een ‘centraal thema’ kan dan niet meer vanzelfsprekend ondernomen worden. In sommige teksten is er namelijk sprake van een verschillend emplooi voor rhetorische procédés. Zo is in ‘Circus’ van M. Roche een rhetorische figuur als de korrektie zuiver typografisch weergegeven;
| |
| |
in ‘Kaleidiafragmenten’ eist een locus als de definitie soms een argumentatieve voorzetting die alleen een cliché kan zijn, cf. ‘Een koningin is een vrouw die er haar beroep van maakt anderen teksten te laten schrijven aan de hand van gegevens die hen door anderen verstrekt worden en die op een geleende stoel met haar eigen gemaakte stem aan weer anderen voor te lezen (niet te verwarren met Regina, koningin der maandverbanden).’ Deze definitie zit dan nog vol figuren: er is sprake van repetitie, polyptoten, er wordt een antanaklasse tussen ‘koningin’ - vrouw, die... - en ‘koningin der maandverbanden’ gemaakt waarvan weer expliciet gezegd wordt, dat deze niet opgaat, enz. Voor dit alles is een duidelijke funktie aan te geven. Mijn punt is, dat als men de mogelijkheden kent van rhetorische procédés, men ze altijd op vooronderstellingen zal betrekken die aan teksten, van welk type ook, ten grondslag liggen.
Rayuela is een interessante test-case voor bovenstaande beweringen. Het boek bevat drie delen, het eerste speelt in Parijs, het tweede in Argentinië en het derde bevat losse notities, meest over het schrijven. Cortázar geeft nu twee manieren aan waarop men het boek zou kunnen lezen: ofwel lineair, dan kan men het derde deel overslaan, ofwel men zoekt, na ieder kort hoofdstuk uit de eerste twee delen, een fragment, meestal uit het derde deel, op waarnaar aan het eind van het hoofdstuk verwezen wordt.
Leest men het boek op de eerstgenoemde wijze, dan is er sprake van een nogal konventioneel verhaal met een intrigue. Het verhaal bevat tal van parallellismen tussen de rol en de eigenschappen van personen en tussen situaties. Het is, zoals uit de krantenrecensies van Rayuela is gebleken, uitstekend resumeerbaar.
Volgt men, na ieder hoofdstuk, de aan het einde daarvan gegeven verwijzing, dan is het effekt dat de resumeerbaar heid van de tekst verminderd wordt. Men heeft vaak alle beweringen uit de twee hoofdstukken nodig om ze met elkaar te vergelijken. De relatie echter, die men aan kan brengen tussen de hoofdstukken, is van hetzelfde type als die welke men al tussen beweringen en gebeurtenissen en tussen gebeurtenissen onderling legde. Zo bestaat er een relatie van oorzaak en gevolg tussen hoofdstuk 62 - over de mogelijke neurobiologische processen die gevoelens doen ontstaan - en hoofdstuk 22, de deskriptie van een auto-ongeluk met aansluitend overpeinzingen en gevoelens van eenzaamheid en sterfelijkheid. Tussen hoofdstuk 147 - waar voorwaarden gegeven worden voor de mystieke extase - en hoofdstuk 70 - waar een oorzaak wordt gegeven voor het niet tot standkomen van de mystieke extase - bestaat een relatie van middelen-doel, enz. Met name de psychologische verbanden die de lezer in de eerste twee delen legt worden in de hoofdstukken uit het derde deel nogal eens gerelativeerd - maar deze relativering wordt altijd als een pure mogelijkheid of wenselijkheid gegeven (cf. hoofdstuk 62 waar alleen de mogelijkheid een boek te schrijven zonder psychologie wordt overwogen). De procédés die in de eerste twee delen werkzaam waren, worden derhalve onvoldoende gerelativeerd of gekompliceerd. Rayuela blijft, hoewel geen ‘mensenboek’, een boek dat reduceerbaar is tot een aantal ‘centrale thema's’. De gehanteerde procédés duiden op een aan het werk ten grondslag liggende opvatting waarin ‘inhoudelijke’ samenhang tussen tekstelementen de voorwaarde is voor een ‘geslaagd werk’.
|
|