Want wie wordt er door de verschrikkelijke stijl van het boek (waarover straks) gegeseld, wie wordt doodmoe van de herhaalde flauwe grapjes? De lezer die zonder zware hersengymnastiek de naam van een professor ontcijfert hoopt dat daar eens flink mee gesold zal worden, maar nee, de naam is genoemd, en daar blijft het bij.
4. Wie het boek heeft gelezen weet dat het in 3 gestelde onzin is. Het verhaal doet in het geheel niet terzake: het is deels een herhaling van motieven uit De god denkbaar denkbaar de god dat toch haast niemand zich herinnert, deels onvervulde beloften van bespotting van actuele zaken. Het gaat in dit boek duidelijk om de stijl. Er is helaas nog geen instrument om exact te zeggen hoe die stijl dan wel is. Maar je hoeft het boek maar open te slaan om te zien dat het een hopfalderastijl is waar zelfs Hans Ferrée in Avenue, Saartje Burgerhart in de Volkskrant, en de tekstschrijver voor NOBO-chocoladekoekjes geen brood van lusten. Het boek ligt toevallig nog open op pag. 128 dus ik citeer drie zinnen van pag. 129
- Lekker weertje vandaag, merkte de commissaris op, zich in de handen wrijvend.
- Nog wat fris voor de tijd van het jaar, wierp O. Dapper Dapper tegen.
- Hebt u mijn geschiedenis al gelezen? vroeg de commissaris popelend van ongeduld.
Niet alleen de aangehaalde zinnen, ook de aanhalende zinnen zijn van een lulligheid waar Heeresma nog van kan leren. Wat is er met Hermans aan de hand? Is de stijl die hij in de melodrama's en de god denkbaar denkbaar de god zo effectief kon gebruiken hem te machtig geworden? Ik geloof er niets van. Ik vermoed dat Hermans' volgende boek weer in de goede oude Hermansstijl zal zijn geschreven. Of zou het verplicht lezen van het stencilgewauwel, waarvan hij een stukje reproduceert, zijn stijl verpest hebben? Ik geloof er niets van. Ik vermoed dat zijn situatie in Groningen zo erg was dat alleen een ontslagname hem kon redden, en dat wij met dit boek gestraft worden voor die ervaring. Daarmee zijn we dan toch weer op de eerste verklaring terug. De loutering vindt echter niet plaats, zoals in paragraaf 1 gesuggereerd, door het gebeurde als een sprookje op te schrijven, maar door ons met een bij na niet uit te houden stijl om de oren te slaan.
5. Wie het boek heeft gelezen weet dat het onder 4 gestelde waar is. Het boek zou dan ook volmaakt genoemd moeten worden als niet zijns ondanks hier en daar een mooie zin, een treffende vergelijking, een echte grap, was blijven staan. Die ontsieren het boek. Helemaal buiten de orde staat het essay op de pagina's 200 t/m 204 die voor het eerst Hermans' bekende levensopvatting vertalen in een politiek standpunt. Dat standpunt is het mijne niet, maar daar gaat het nu niet om. Wel vond ik het zeer geraffineerd om na 200 pagina's met flauwe grappen ineens weer behoorlijk proza te lezen waarin iets gezegd wordt. Vindt Hermans zijn politieke credo (dat kort gezegd luidt: ‘Hou deze onrechtvaardige wereld maar precies zoals die is’) zo belangrijk dat hij, om het beter uit te laten komen, alle onzin ervóór opschreef? Dat credo is trouwens een verhaal van commissaris Kassaar dat wordt gelezen door O. Dapper Dapper, in het boek dat geschreven is door Schrijver Dezes, en gevoorwoord door W.F. Hermans. En toch twijfelt niemand eraan dat Hermans meent wat hij daar op die 4 pagina's schrijft. En ik meen het, tenslotte, ook.
Als Reve en Mulisch op hun idiote wijze een extreem rechts of links credo laten horen, dan denk ik: ‘literatuur!’ Ze menen het wel, maar ze denken niet. Hermans daarentegen denkt wel, en meent (op die paar pagina's) wat hij schrijft. Ik ben het er toevallig niet mee eens, maar ik zal dat ook op een nette manier moeten opschrijven. Niet hier, want dan is het geen recensie meer.