Renout van Montalbaen
(ca. 1340-1360)–Anoniem Renout van Montalbaen– Auteursrechtvrij
[Folio r]
| |
[dus] seeij karel sijnen wille
[ende] sii sweghen allen stille.
[die] gheene die daer broot drooch
[hij] brocht voer reijnout genoech.
5[regelnummer]
[die sc]inke[r sp]rack: ‘heere wijldij ijeet?
[u en] mach [g]hebreken nijeet,
[ghij s]ult mostaert hebben ende sijeroope,
[ende wijn]s ghenooch sonder coopen.
[dus diende men] hen eerlijke.
10[regelnummer]
[des balch hem se]ere loodewijke.
[hier e]n binnen quam die drossate.
[die] daer diende vanden ate
[ende] die gherechte voere droech
[tote o]p reijnout ende looch.
15[regelnummer]
[‘bij gode] jonc man, ghij hebt mesdaen,
[waer]t mij leet, ic soude u slaen.
[onse c]ock leet doot ter woude,
[wat] duvel brocht u [h]eere so boude?’
[reij]nout sprack: ‘ghij sijt onvroet,
20[regelnummer]
[dat] ghij dreijghet ende nijet en doet,
[gaef]dij mij eenen slach,
[daer] laghe aee[n j]ouwen [do]emsdach.’
[‘dat] sal ic proev[en,’ sprack di]e d[ross]ate
[‘al] waert u een o[nghemate.’]
25[regelnummer]
[sijn] spet ghaerde h[ij verdroech,]
[na reijn]out hij daer[mede sloech]
[als] hij sl[oec]h gh[erechtem reijnout]
[ende scutte den slach met ghewout.]
[Reijnout haddes groeten toren]
30[regelnummer]
[ende sloechen als ghij nu sult horen]
[...........]at al[............]
[.......]tuych[............]aeen been
[met]ten voe[te]n heeft hijen gh[ep]rant,
[reijn]out di[e] wijgant,
35[regelnummer]
[hij was toornic]h ende erre
[ende worpen we]l seven voeten verre.
| |
[Folio v]
| |
dat sach die roemsche keijser wel
ende sprack ‘bij gode, die gheene es snel,
die dese overdaet doot.’
40[regelnummer]
loodewijck sprac: ‘vader es dit goet?
ghij sijt heere vanden lande,
[ghij hebt]s lachter ende scande.’
[doen quam] den keijser nijemare
[dat die] drosset doo[t ware]
45[regelnummer]
[nochtan g]heboot die keijser vrede,
[dat men re]ijnout nijet en dede.
[doen en was] daer jonc noch oude
[die dorste sett]en steghen reijnoude
[ende mochtet] den vorsten alsoe varen.
50[regelnummer]
[loodewijck] riep die velaren
[sij speelden] daer voer jonc ende oude
tot da[t] men te bedde [ga]en soude.
doen beval coninc loodewijcke
sijnen camerlinc haestelijke
55[regelnummer]
bedden te verleenen meer ende minder
sonder alleene aijmijns kinderen
men wijsdese slapen o[p] een banc
die groot was [en]de [herde lanc.]
reijnout sach [dat sij ghingen slapen]
60[regelnummer]
[ende dat die heeren ende die cnapen]
[alle gader te bedde waren.]
[Toernich sprack hij sonder sparen]
[te sinen broedren: ‘bij mijn leven,]
[sij sullen ons sine bedden gheven,]
65[regelnummer]
[ic salse allen herde saen]
[haestelijke op doen staen.]
[ic wil om mijn ho]oft [wedden.]
[wij sullen tavont h]ebben bed[den]
[die alderscoenste] van deser salen
70[regelnummer]
[die staen] hier ghemaect wale.’
[eenen] halsberch heeft hij aeen ghep[rant]
[met een s]weerde in sijn hant
|
|