Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Jacques HamelinkGa naar eind●
| |
Ik had een wapenbroederIk zat op haar schoot en zij, de windloze Schelde, wiegde me
en zong de doodstederte over een figurant uit een krijgsspel.
Dat was, ooit, sage geworden, maar niet van de helden. Misschien werd
zijn boog wel achterwaarts gedreven, keerde zijn zwaard ledig weer.
Mijn vriend Waldi! We waren grasmussen met elkaar onder het getiktak
uit de kurkdroge mutsaard over, als van gelieven, in het gras ons hoofd.
Zij in ons dints zijn kleine dood, vertaald uit het diots van Oostland, tot
een smartelijke lieflijkheid vermakend me de keeltoesnoering van altijd.
| |
[pagina 187]
| |
Vreude van SigurdDe al zijn horrorbloed over mijn held uitspuwende
gouddorstige draak gaf mij, Harald Mooihaar, kippevel.
Hij waste zich erin, volmaakte naaktheid. Onder de vogelen-
linde kleefde tussen zijn schouderbladen het zweefblad zich.
vreude, is de immerpresente overmoed van de speelman van de lied-
fabel. Wiens strijkstok rood is. Maar, ‘unten in den Niederlanden...’
En wou je weten wie het best tegen de vlammen van de hel kan:
die met de momkap, met Balmunc en garde. Sigurd de Drakendoder.
| |
De schutter in de mutserdToen mijn makkers inpakten lieten ze me alle munitie na, ik
de hakensymbolieke achterblijver wordend, de afschrikwekkende.
Leve het stoppelland in augustus, de oorlog. Deze mutserd is het
mitrailleurnest, die veldbeheersende hardberaden schutter ben ik.
In golven komen paardehoopgroene infanteristen, Canadese en Poolse
poppen op over mijn dijk om te worden neergekogeld tot aan mijn eind.
Ik als linkshandige zet mijn pistool tegen mijn linkerslaap, zak stuk
achterover. Mamma evenwel komt om keukenrijs, die lacht om de doodsheld.
| |
Soldaat uit het Zwarte WoudDat in bepaalde jaren de sprinkhanen grovver en sterker geboren worden,
meer bij machte grote gebieden te teisteren dan in andere ondervinden ze.
Temidden van de jool aangericht door de tapijtvreter zegt men die Europa
overweldigd heeft zit op de keukenstoel de soldaat, onderhands het wapen.
| |
[pagina 188]
| |
Het wapen reikt hij. Dat ik, omdat ik het zo graag wil, tussen onze ogen en lippen
wonderlijk wondbare afgesprokenheid gaand, van hem vasthouden mag.
De Hunnen zijn op hen neergestreken. De basis van deze Hun zijn glimlach
zijn tanden, welmogelijk witter wezend dan de pepermunt die hij me geeft.
| |
LandnamabokHof en huifkar laten we achter, alle wingerdrijkte. De trek is te voet
en de voettocht heirvaart tegen niemand. Katdoders zijn we, incognito.
Stokken, stenen dragen we bij ons, bogen, katapulten. Slaan met het zwaard
op ons schild, oefenen de barditus. Wij die over aardrijk opzicht houden.
Stram staat onze banier. Want om inbezitneming der erfgronden door grote
afstandenlopers gaat het hier en om immer huisloos op onszelf voor zijn.
Wijd uitgebroken het ongebaande in eigenen we ons rijk, zeboehoornkoe en
regenbrug toe, nonstop onze zwerfdrift uitgaand naar de onomsluitelijkte.
| |
Hooglopend dispuut met toehoorder onder tafelZe roken noch drinken maar doen hun woorden met elkaar in oorlog gaan.
Furieuze stoelverzettingen. De tafel hertrilt van rabiate beknokkeling.
Twee mannenvooizen, basisch nerveus uitdagend vs fanaat vasthoudend op
elkaar bevechten de zege zo ‘Ze staan aan de Don!’ ‘En daar blijven ze!’
De enthousiaste vrijwillige knecht, over uit Toverland, reikt nog me tot
souvenir de geelkoperen munt waaraan, als van hem uit, de lelijkte kleeft.
Gele munt met enerzijds de arend in zijn klauwen de swastika, anderzijds
gebogen gerstebaren kan duidelijk niet op tegen een roodkoperen Victoria
Britannia.
| |
[pagina 189]
| |
BomkraterWaar wegdek was voor krachtwagen en rammelfiets is een paar uur terug
de zware baggerfontein geweest, die veroorzaakt is door de Grote Geest.
Hij heeft de volmaakt tolronde holvormvijverkom geslagen, door de klei
heen tot op het loopzand, wielput waaruit moorfleurig kwelwater opwelt.
Van wolwa's hand redeloos aan de rand gevoerd bespies ik de overkant,
met ons tevree de meegelopen hond onherkennig staand voor Gnipahellir.
Wel nog bij de analfabeten acht ik vlammenwerper en pantservuist toch
minder hoog dan vliegbomtuig als de lelievijver heeft in de weg geboord.
| |
VliegtuigwrakDorsmachines in hun razernij graan vretend trekken vrolijk schovenier
een poot uit: hun glorie kelderde tot beneden die van een Mortierorgel.
Ter Schelde strandde een potvis. Die trok op de zandstrook veel volk aan.
Rottende diepzee woei over. De landrattenfabula ging ver. Boerenschuurhoog.
Maar deze, voorwereldlijk vliegende mastodont, iguanodon van cherubmetaal
vannacht uit de engelenhemel neergestraald, de Nikè is zij, Eenvleugelig.
Strandjuttersinstinct drijft de ijvermieren van diverse gehuchten daar om
saam. Geïmponeerd en roofgierig krijgen met het mes los de goudschroefjes.
|
|