Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2006 (nrs. 113-116)
(2005-2006)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Gaston Bachelard
| |
[pagina 122]
| |
mand ooit een objectieve houding heeft bereikt, een probleem dat meteen zo verleidelijk is dat het zelfs de meest rechtlijnige geesten definitief van hun stuk brengt en telkens weer naar de schoot van de poëzie terugvoert, waar mijmeringen de plaats van gedachten innemen en gedichten stellingen bevatten. Het gaat om het psychologische probleem dat gevormd wordt door onze opvattingen over het vuur. Dat probleem lijkt ons zó direct psychologisch dat wij zonder aarzelen spreken van een psychoanalyse van het vuur. De hedendaagse wetenschap heeft dit werkelijk fundamentele probleem waarvoor de naïeve geest zich door verschijnselen van het vuur gesteld ziet, bijna volledig links laten liggen. In de chemische handboeken zijn de hoofdstukken over het vuur mettertijd steeds korter geworden. En in de meeste moderne scheikundeboeken zoek je tevergeefs naar een studie over het vuur en over de vlam. Het vuur is geen wetenschappelijk onderwerp meer. Het vuur is iets dat onmiddellijk in het oog springt en als primair onderwerp heel wat andere verschijnselen verdringt, maar het biedt een wetenschappelijke studie geen enkel perspectief. Het lijkt ons daarom vanuit psychologisch oogpunt leerzaam de inflatie van deze fenomenologische waarde te traceren en na te gaan hoe een probleem waarmee het wetenschappelijke onderzoek eeuwenlang geworsteld heeft, opeens opgesplitst of opgedoekt is zonder dat het ooit is opgelost. Wanneer je aan ontwikkelde mensen of zelfs geleerden vraagt, zoals ik menigmaal gedaan heb: ‘Wat is vuur?’, krijg je vage of tautologische antwoorden die een onbewuste echo zijn van de oudste en wildste filosofische theorieën. De reden is dat de vraag gesteld wordt op een gebied waar pure objectiviteit niet bestaat, waar persoonlijke intuïtie en wetenschappelijke experimenten door elkaar lopen. We zullen nauwkeurig aangeven dat aan intuïtieve opvattingen over vuur - meer dan over welk ander onderwerp ook - ernstige bezwaren kleven. Terwijl het om een probleem gaat waarvoor experimenten en metingen vereist zijn, worden er onmiddellijk opinies op losgelaten. In een al wat ouder boekGa naar voetnoot* hebben wij geprobeerd ten aanzien van warmteverschijnselen een duidelijke richting aan te wijzen waarin wetenschappelijke objectiviteit gezocht moet worden. We hebben aangetoond hoe meetkunde en algebra met hun abstracte vormen en principes beetje bij beetje een weg hebben gebaand voor wetenschappelijke experimenten. Maar nu willen we de andere kant bekijken - niet de objectieve weg volgen maar de subjectieve - om een voorbeeld te geven van het dubbele perspectief dat je kunt toepassen op alle problemen die door ken- | |
[pagina 123]
| |
nis van een specifieke en zelfs scherp afgebakende realiteit worden opgeworpen. Als we gelijk hadden wat de reële betrokkenheid van subject en object aangaat, dan zou er een duidelijker onderscheid gemaakt moeten worden tussen peinzende mens en denker, ook al weten we dat dit onderscheid nooit volledig zal zijn. Wij willen hier in elk geval de peinzende mens bestuderen, een mens die bij de haard zit te mijmeren, op z'n eentje starend in het vuur, zich bewust van zijn eenzaamheid. We hebben dan alle gelegenheid op de gevaren te wijzen die wetenschappelijke kennis bedreigen van de kant van primitieve indrukken, gevoelens van sympathie en ongerichte dromen. Het zal niet moeilijk zijn de waarnemer te observeren om de principes van die waarneming in het kwadraat te ontwaren, of liever gezegd van een gehypnotiseerde waarneming, want dat is kijken naar het vuur altijd. Die toestand van lichte hypnose, waarvan we hebben ontdekt dat ze altijd voorkomt, is natuurlijk uitermate geëigend voor een psychoanalytisch onderzoek. De wind hoeft maar op een winteravond om het huis te waaien en een helder vuur is voldoende om een droeve ziel ertoe te brengen zowel zijn herinneringen als zijn verdriet uit te spreken:
C'est à voix basse qu'on enchante
Sous la cendre d'hiver
Ce coeur, pareil au feu couvert,
Qui se consume et chante.Ga naar voetnoot*
Toulet
| |
IIDit boek is weliswaar gemakkelijk wanneer men het zin voor zin leest, maar ons lijkt het ondoenlijk er een goed opgebouwd geheel van te maken. Een overzicht van menselijke dwalingen is een onmogelijke onderneming, temeer daar een taak als de onze wars is van historische overzichten. Inderdaad zijn de aloude voorwaarden voor het mijmeren door de hedendaagse wetenschappelijke ontwikkeling niet opgeheven. Buiten zijn vak valt ook de geleerde terug op primitieve waardeoordelen. Het zou daarom zinloos zijn een historische beschrijving te geven van een denken dat voortdurend met de resultaten van de wetenschapsgeschiedenis in tegenspraak is. Een deel van ons werk zal er juist uit bestaan aan te tonen dat in het mijmeren voortdurend primitieve thema's terugkeren en een primitieve geest actief is in weerwil van de successen van het ontwikkelde denken, zelfs ondanks alles wat wetenschappelijke experimenten bewijzen. | |
[pagina 124]
| |
We zoeken evenmin ons heil in een ver verleden toen het vuur verafgood werd. Interessanter dan een al te gemakkelijke beschrijving daarvan is de vaststelling dat die idolatrie in het verborgene altijd is blijven voortbestaan. Daarom zullen de documenten die wij raadplegen onze stelling beter kunnen bewijzen naarmate we onze eigen tijd naderen. Naar zulke documenten zoeken wij in de geschiedenis, naar sporen van verzet tegen de psychologische evolutie: de oude man in het kleine kind, het kleine kind in de oude man, de alchemist achter de ingenieur. Maar omdat voor ons het verleden onwetendheid is en het mijmeren onvermogen, is ons doel: de geest te genezen van zijn zelfgenoegzaamheid, los te rukken van het narcisme waartoe ogenschijnlijke evidentie hem verleidt, hem andere zekerheden te bieden dan bezit, andere overtuigingskrachten dan geestdrift en enthousiasme, oftewel bewijzen die meer zijn dan vlammen! Maar hiermee is genoeg gezegd om de zinvolheid voelbaar te maken van een psychoanalyse van de subjectieve overtuigingen aangaande de kennis van de verschijnselen van het vuur, kortom, van een psychoanalyse van het vuur. We zullen onze algemene stellingen nader toelichten met concrete argumenten. | |
IIIBij wijze van waarschuwing willen we hier echter nog iets aan toevoegen. Wanneer onze lezer dit boek gelezen heeft, zal hij niets méér weten. Dat zal misschien niet helemaal onze fout zijn, maar het is eerder domweg de prijs die we voor de gevolgde methode moeten betalen. Wanneer we de aandacht op onszelf richten, wenden wij ons af van de waarheid. Wanneer we innerlijke ervaringen opdoen, komen we onvermijdelijk in tegenspraak met de objectieve ervaring. Nogmaals, dit boek vol confidenties zal een aaneenrijging van misvattingen zijn. Het biedt dus een voorbeeld van de speciale psychoanalyse die volgens ons nuttig is als basis voor alle objectieve studies. Het is een illustratie van de algemene stellingen die wij verdedigd hebben in een recent boek over De vorming van de wetenschappelijke geest (La Formation de l'esprit scientifique: contribution à une psychanalyse de la connaissance objective, 1937). De scholing van de wetenschappelijke geest zou erbij gebaat zijn wanneer op die manier de verleidingen zichtbaar gemaakt worden die het inductieve denken misleiden. Het zou niet moeilijk zijn, voor het water, de lucht, de aarde, het zout, de wijn en het bloed te doen wat wij hier voor het vuur hebben gedaan. Eerlijk gezegd zijn deze substanties, waarvan de waarde onmiddellijk wordt aangevoeld en die voor een objectieve studie een veel minder algemeen onderwerp vormen, minder duidelijk dubbelzinnig - minder duidelijk subjectief en objectief - dan het vuur; maar de indruk die ze wekken is niettemin misleidend, omdat ze schijnbaar waar- | |
[pagina 125]
| |
den bezitten die niet ter discussie staan. Het zou moeilijker maar ook vruchtbaarder zijn de psychoanalyse te baseren op meer doordachte, minder spontane en derhalve minder gevoelsmatige evidenties dan ‘substantialistische’ ervaringen. Als we het geluk hadden mededingers te vinden, zouden we hen willen verplichten vanuit hetzelfde gezichtspunt van een psychoanalyse van de objectieve kennis de begrippen totaliteit, systeem, element, evolutie en ontwikkeling te bestuderen.... Het zou niet moeilijk zijn aan te tonen dat zulke begrippen gebaseerd zijn op heterogene en individuele waardeoordelen, die onmiskenbaar gevoelsmatig van toon zijn. In alle voorbeelden zou men ontdekken dat de theorieën die door geleerden of filosofen al of niet gemakkelijk geaccepteerd worden, berusten op vaak zeer naïeve overtuigingen. Zulke onbetwiste overtuigingen zijn evenzovele schijnwaarheden die parasiteren op de door hen vertroebelde echte inzichten die de geest al redenerend moet zien te vergaren. Iedereen zou moeten proberen in zichzelf die onbetwiste overtuigingen te vernietigen. Iedereen moet leren te ontkomen aan de starre denkgewoontes die door dagelijkse ervaringen gevormd zijn. Nog zorgvuldiger dan zijn fobieën moet iedereen zijn ‘filieën’ bestrijden, zijn voorkeur voor intuïtieve eerste indrukken. We willen de lezer niet beleren, maar we zouden al met al eer van ons werk hebben als we hem ertoe zouden kunnen brengen iets te oefenen waarin wij meester zijn: zelfspot. In de objectieve kennis is geen enkele vooruitgang mogelijk zonder zelfkritische ironie. Uiteindelijk hebben we maar een fractie van de documenten laten zien die we bij het lezen van tal van oude wetenschappelijke boeken uit de zeventiende en achttiende eeuw verzameld hebben, zodat dit boekje niet meer dan een ruwe schets is. Wat het schrijven van onzin aangaat, zou er heel gemakkelijk een dik boek van te maken zijn.
11 december 1937
- ‘Avant-propos’ voorin bij La Psychanalyse du feu (1938). Het boek verscheen als Psychoanalyse van het vuur, in de vertaling van Anette Bakker, in de reeks ‘Psychoanalytische Cahiers’ (Boom, 1990). vertaling: jacq vogelaar |