kwam hij tot zijn hypothese van een ‘wet van de vier elementen’: aarde, water, lucht en vuur zijn de vier elementen op grond waarvan hij vier corresponderende typen verbeelding onderscheidt. Elk element bezit karakteristieke eigenschappen, zoals zwaarte, dichtheid, vloeibaarheid, vluchtigheid of hitte, die zich in de verbeelding als vanzelf verbinden met corresponderende psychische eigenschappen.
In een reeks van vijf boeken onderzocht hij achtereenvolgens de verbeelding van het vuur (La psychanalyse du feu 1938), van het water (L'eau et les rêves, 1942), van de lucht (L'air et les songes, 1943) en, in twee boeken, die van de aarde (La terre et les rêveries de la volonté, 1948, en La terre et les rêveries du repos, 1948)
Hoe de verbeelding werkt, is een vraag die mij al heel lang intrigeert, en schrijvers die daarover iets interessants te melden hebben, heb ik altijd graag gelezen. Mits ze dat doen op een manier die een beetje tot de verbeelding spreekt, want een behandeling die geen enkele affiniteit met het onderwerp verraadt, vind ik moeilijk te verteren. Een studie als L'imaginaire van Sartre vond ik niet om door te komen. Daarmee vergeleken zijn de boeken van Bachelard een genot om te lezen, al is het zeker geen gemakkelijke lectuur.
Dat heeft te maken met zijn manier van schrijven, maar vooral ook met zijn manier van lezen. In zijn reeks boeken over de verbeelding van de vier elementen baseert hij zich vooral op literaire teksten, en dat maakt hem ook interessant voor literatuurliefhebbers. Temeer omdat de manier waarop hij te werk gaat tamelijk uniek is. Hij stelt zich niet op als een streng theoreticus die de literatuur op maat snijdt voor zijn theorieën, en hij is ook geen literatuurwetenschapper die teksten vergelijkt en onderzoekt op literaire kwaliteiten. Als hartstochtelijk lezer en liefhebber van literatuur gaat hij eenvoudig uit van zijn persoonlijke leeservaringen. En dan blijkt hij een fenomenoloog die erin slaagt het leven van de beelden te betrappen op een manier die de verborgen logica en de eigen dynamiek van de verbeelding blootlegt.
Deze essays zijn avontuurlijke zwerftochten door de literatuur: aan de hand van talloze citaten en voorbeelden laat hij stap voor stap zien hoe de verbeelding werkt. En daarbij ontzegt hij zich niet het genoegen om, als daar aanleiding toe is, zich uit te leven in lyrische uitweidingen die zijn theoretische inzichten op een persoonlijke manier illustreren.
Zelden, geloof ik, is de verbeelding - toch al sinds Kant erkend als een van de meest fundamentele menselijke vermogens - op zo'n vruchtbare en instructieve manier onderzocht als Bachelard dat heeft gedaan; ik althans heb er veel van opgestoken. Hij verstaat de kunst om zijn manier