[Nummer 114]
Bij dit nummer
Beroepslezer is doorgaans geen fijnzinnige kwalificatie, die gemakkelijk rare associaties wekt; al even hachelijk is het om dit type lezer van andere te onderscheiden. Neem de criticus: het verschil tussen boekbespreking en kritiek wordt in de praktijk steeds vager, omdat wat kritiek heet hoofdzakelijk uit recensies bestaat en essayistische kritiek een marginaal verschijnsel geworden is. Roberto Calasso is geen recensent en schrijft ook niet direct literaire kritieken. Opmerkelijk en inmiddels al bijna onbegrijpelijk is dat nogal wat essays uit de in dit nummer vooraanstaande bundel Negenenveertig treden in kranten gepubliceerd zijn, in de jaren '70/'80. De teksten die Calasso als uitgever schreef, in de synoptische vorm van flapteksten of explicerende nawoorden, zouden volwaardige kritieken zijn, daar niet van. Iets maar niet veel heeft Calasso van een ander type beroepslezer.
Een in Nederland vrij nieuw verschijnsel is dat steeds meer schrijvers zelf essays zijn gaan schrijven; zo was het althans sinds de jaren '70. Misschien was het ter compensatie van een ontbrekende kritiek: een poging om voor eigen werk aansluiting te zoeken in de buitenwereld: bij literatuur uit andere taalgebieden, bij vergeten of verwaarloosde tradities, bij andere culturen, bij andere kunsten, filosofie en wetenschap, de journalistiek etc. Het wijst op een wens om schrijven, lezen en kritiek in één ruimte bij elkaar te houden of te brengen, de ruimte van deliteratuur in brede zin. En daarmee komt in deze schematische voorstelling een derde type essayistiek in zicht dat Calasso beter past.
Het is gewoonte geworden het essay als een genre naast poëzie en proza op te stellen; het kan geen kwaad die gewoonte te doorbreken, al was het maar vanwege de mogelijkheid dat het essay in potentie beide andere genres insluit. Als Calasso met een boek als De ondergang van Kasj iets laat zien, dan is het hoe veelzijdig de mengvorm van het essay kan zijn, niet alleen wat onderwerpen en thema's betreft maar ook in manieren van schrijven en componeren. Essayisme is in dit verband een beter woord. Robert Musil gebruikt het om de hybride van dichter, prozaïst, onderzoeker en wetenschapper aan te duiden, en daarbij vooral de kenmerkende experimentele instelling. In 1914 schreef Musil: ‘Het essay heeft van de wetenschap de vorm en methode. Van de kunst de materie. Het probeert een orde te scheppen. Het geeft geen figuren, maar een vlechtwerk van gedachten (...) Het geeft geen algehele oplossing, maar alleen een reeks van bijzondere oplossingen. Maar het spreekt uit en onderzoekt.’ Calasso noemt Musil maar zelden al schijnt hem het begrip ‘essayisme’ op het lijf geschreven; het is in elk geval zijn houding als schrijvende lezer.