Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2004 (nrs. 105-108)
(2004)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Marc Augé
| |
[pagina 24]
| |
Een jaar of dertig geleden drongen de rijkswegen, de provinciale wegen en de spoorwegen door tot in de intimiteit van het dagelijks leven. De trajecten van wegen en spoorwegen waren in dat opzicht tegengesteld, als de voor- en de achterkant, en die tegenstelling blijft deels actueel voor wie zich vandaag de dag beperkt tot het gebruik van provinciale wegen en andere treinen dan de tgv, en zelfs de regionale lijndiensten, voor zover die er nog zijn, want het zijn veelzeggend genoeg de lokale verbindingen, de wegen van lokaal belang, die verdwijnen. De provinciale wegen, die tegenwoordig vaak om de agglomeraties heen moeten, veranderden vroeger gewoonlijk in stads- of dorpsstraten, aan beide zijden ingesloten door de gevels van huizen. Voor acht uur 's morgens en na zeven uur 's avonds doorkruiste de reiziger aan het stuur een woestijn van gesloten gevels (luiken dicht, licht dat door jaloezieën heen lekte, of duisternis, omdat de kamers en de verblijfsruimtes vaak aan de achterkant van de huizen lagen): hij was getuige van het waardige en vormelijke beeld dat de Fransen graag van zichzelf geven, dat elke Fransman graag van zichzelf geeft aan zijn buren. De passerende automobilist nam nog iets waar van de steden die nu alleen nog namen zijn langs een route. (La Ferté-Bernard, Nogent-le-Rotrou); de teksten die hij toevallig kon ontcijferen (reclameborden van bedrijven in de stad, gemeentelijke verordeningen) dankzij een stoplicht of een verminderde snelheid, waren niet in de eerste plaats voor hem bestemd. De trein, op zijn beurt, was indiscreter, en is dat nog steeds. De spoorlijn, die vaak achterlangs de huizen van de bebouwde kom is aangelegd, verrast de provinciale bewoners in de intimiteit van hun dagelijks leven, niet aan de voorkant, maar aan de kant van de tuin, de keuken of de kamer, en 's avonds de kant waar het licht aan is, terwijl de straat, als er geen straatverlichting was, het domein zou zijn van de duisternis en de nacht. En de trein was vroeger niet zo snel dat hij de nieuwsgierige reiziger belette om in het voorbijgaan de plaatsnaam te ontcijferen - wat de te hoge snelheid van de hedendaagse treinen onmogelijk maakt, alsof bepaalde teksten voor de tegenwoordige passagier obsoleet zijn geworden. Hem worden andere teksten aangeboden: in de ‘vliegtuig-trein’ die de tgv min of meer is, kan hij een tijdschrift lezen dat veel lijkt op die welke luchtvaartmaatschappijen hun klanten ter beschikking stellen: dat herinnert hem middels reportages, foto's en reclames aan de noodzaak om te leven naar de maatstaven (of het beeld) van de wereld van vandaag. Een ander voorbeeld van de invasie van de ruimte door de tekst: de grote supermarkten waarin de klant zwijgend rondloopt, etiketten raadpleegt, zijn groente of fruit afweegt op een apparaat dat hem met het gewicht de prijs aangeeft, zijn creditkaart overhandigt aan een eveneens zwijgende of weinig spraakzame juffrouw die elk artikel registreert op | |
[pagina 25]
| |
een decodeermachine, waarna ze het functioneren van de creditcard beproeft. Een meer directe, maar nog zwijgzamer dialoog voert elke creditcardhouder met de geldautomaat waar hij hem insteekt en op het scherm waarvan hem instructies worden gegeven die doorgaans bemoedigend zijn, maar hem soms streng tot de orde roepen (‘Kaart verkeerd ingevoerd’, ‘Neem uw pas uit’, ‘Lees de instructies zorgvuldig’.) Alle interpellaties die langs onze wegen, in onze winkelcentra of in de voorposten van ons bankwezen op onze straathoeken verschijnen, richten zich gelijktijdig en zonder aanzien des persoons tot ieder van ons (‘Dank u voor uw bezoek’, ‘Goede reis’, ‘Wij danken u voor uw vertrouwen’), ongeacht wie we zijn: ze fabriceren ‘de gemiddelde mens’, gedefinieerd als gebruiker van het wegennet, het commerciële circuit of het banksysteem. Ze fabriceren hem en individualiseren hem eventueel: op bepaalde wegen en autosnelwegen roept een oplichtend paneel de al te gehaaste reiziger plotseling tot de orde (110! 110!); op bepaalde Parijse kruispunten wordt het door rood rijden automatisch geregistreerd en de wagen van de schuldige fotografisch geïdentificeerd. Elke creditcard heeft een identificatiecode op basis waarvan de geldautomaat de houder inlichtingen kan verstrekken en tegelijk aan de regels van het spel kan herinneren: ‘U kunt 600 francs opnemen.’ Terwijl ‘de antropologische plaats’ bepaald werd door de identiteit van dezen en genen, is het de moderne ‘vrijplaats’ die middels talige verstandhoudingen, herkenningstekens van het landschap en de ongeschreven regels van de wellevendheid de gedeelde identiteit schept van de passagiers, de klanten of de zondagsrijders. De relatieve anonimiteit die bij deze provisorische identiteit hoort, kan waarschijnlijk zelfs als een bevrijding gevoeld worden door degenen die even niet meer hun stand hoeven op te houden, aan hun positie hoeven te denken, of op hun voorkomen hoeven te letten. Duty free: nauwelijks heeft hij zijn persoonlijke identiteit (die van het paspoort of de identiteitskaart) afgelegd of de passagier van de aanstaande vlucht stort zich in de ‘belastingvrije’ ruimte, zelf bevrijd van zijn bagage en van de lasten van het dagelijks leven, misschien niet zozeer om tegen lagere prijzen te kopen als wel om de werkelijkheid van zijn ogenblikkelijke beschikbaarheid te ondergaan, zijn onweerlegbare status van passagier op-punt-van-vertrek. Alleen, maar gelijk aan de anderen, heeft de gebruiker van de ‘vrijplaats’ een contractuele relatie daarmee (of met de machten die er regeren). Aan het bestaan van dit contract wordt hij bij gelegenheid herinnerd (de gebruiksaanwijzing van de ‘vrijplaats’ is er onderdeel van): de ticket die hij heeft gekocht, het kaartje dat hij moet laten zien bij de controlepost, of zelfs het karretje dat hij langs de schappen van de supermarkt duwt zijn de meer of minder in het oog springende tekens daarvan. Het contract houdt altijd verband met de individuele identiteit van de onder- | |
[pagina 26]
| |
tekenaar. Om toegang te krijgen tot de vertrekhallen van een luchthaven moet men eerst inchecken met zijn ticket (waarop de naam van de passagier staat vermeld); de gelijktijdige presentatie van de boardingcard en een identiteitsbewijs voor politiecontrole levert het bewijs dat het contract is nageleefd: de eisen van de verschillende landen lopen in dat opzicht uiteen (identiteitskaart, paspoort, of paspoort en visum), en vanaf het vertrek vergewist men zich ervan dat er rekening mee is gehouden. De passagier verwerft zijn anonimiteit dus pas nadat hij het bewijs van zijn identiteit heeft geleverd, het contract in zekere zin heeft ondertekend. Ook de klant van de supermarkt legt zijn identiteit af als hij met een cheque of een creditcard betaalt, net als de gebruiker van de autosnelweg. Op een bepaalde manier is de gebruiker van de ‘vrijplaats’ altijd verplicht zijn onschuld te bewijzen. De controle van de identiteit en het contact, vooraf of achteraf, plaatst de ruimte van de hedendaagse consumptie in het teken van de ‘vrijplaats’: alleen onschuldig krijg je er toegang. Woorden spelen hier haast geen rol meer. Geen individualisering (geen recht op anonimiteit) zonder controle van de identiteit. Natuurlijk zijn de criteria van de onschuld de overeengekomen, officiële criteria van de individuele identiteit (die figureren op de pasjes en geregistreerd worden door mysterieuze systemen.) Maar de onschuld houdt nog iets anders in: de ruimte van de ‘vrijplaats’ bevrijdt degene die haar betreedt van zijn vertrouwde eigenschappen. Hij is alleen nog dat wat hij doet of beleeft als passagier, klant of bestuurder. Misschien gaat hij nog gebukt onder de zorgen van gisteren, of is hij al bezig met morgen, maar zijn actuele omgeving schept een voorlopige afstand. Als object van een milde bezetenheid waaraan hij zich met meer of minder talent of overtuiging overgeeft, zoals om het even welke bezetene, smaakt hij voor even de passieve geneugten van de de-identificatie en het actievere genoegen van het rollenspel. Hij ziet zich tenslotte geconfronteerd met een beeld van zichzelf, maar dat is inderdaad een heel vreemd beeld. Het enige gezicht dat zich aftekent en de enige concrete stem in de zwijgende dialoog die hij voert met het tekst-landschap dat zich tot hem richt zoals het zich tot de anderen richt, zijn die van hem - gezicht en stem van een eenzaamheid die des te verwarrender is omdat ze miljoenen andere oproept. De passagier van de ‘vrijplaatsen’ vindt zijn identiteit pas terug bij de douanecontrole, bij de péage of aan de kassa. Intussen gehoorzaamt hij aan dezelfde code als de anderen, registreert dezelfde boodschappen, beantwoordt dezelfde verzoeken. De ruimte van de ‘vrijplaats’ schept geen bijzondere identiteit, noch een relatie, maar slechts eenzaamheid en gelijkvormigheid. Ze ruimt ook geen plaats in voor de geschiedenis, eventueel getransformeerd tot element van een schouwspel, dat wil zeggen meestal in zin- | |
[pagina 27]
| |
spelende teksten. Hier regeren de actualiteit en de urgentie van het huidige moment. Als de ‘vrijplaatsen’ worden doorkruist, worden ze gemeten in tijdseenheden. De trajecten kunnen niet zonder dienstregelingen, zonder borden met aankomst- en vertrektijden, die altijd ruimte laten voor de vermelding van eventuele vertragingen. Ze worden in het heden beleefd. Het heden van de reis, dat tegenwoordig bij langeafstandsvluchten geconcretiseerd wordt op schermen waarop van minuut tot minuut de positie van het toestel wordt aangegeven. Desgewenst expliciteert de piloot dat op een enigszins redundante manier: ‘Rechts van het toestel kunt u de stad Lissabon zien liggen.’ In feite zie je niks: eens te meer is het schouwspel niet meer dan een idee, een woord. Op de autosnelweg geven lichtpanelen de temperatuur van het moment aan, en informatie die van pas komt bij het gebruik van de ruimte: ‘File van twee kilometer op de a3’. Het heden van de actualiteit in brede zin: in het vliegtuig worden de kranten gelezen en herlezen; sommige luchtvaartmaatschappijen verzorgen zelfs de heruitzending van televisiejournaals. De meeste auto's zijn voorzien van autoradio's. De radio staat onafgebroken aan in de tankstations of de supermarkten: de populaire deuntjes van de dag, de reclames en een paar nieuwtjes worden de langskomende klanten aangeboden, opgedrongen. Dat alles voltrekt zich alsof de ruimte is ingehaald door de tijd, alsof er geen andere geschiedenis bestaat dan het nieuws van de dag of de vorige dag, alsof elke individuele geschiedenis haar motieven, haar woorden en haar beelden put uit de onuitputtelijke voorraad van een nooit opdrogende geschiedenis van het heden. Bestormd door de beelden die commerciële instellingen, vervoersbedrijven of winkels in overvloed verspreiden, ervaart de gebruiker van de ‘vrijplaatsen’ tegelijkertijd het eeuwige heden en de ontmoeting met zichzelf. Ontmoeting, identificatie, beeld: die elegante veertiger die onzegbare zaligheden lijkt te genieten onder de zorgzame blik van een blonde hostess - dat is hij; die chauffeur met de zelfverzekerde blik die zijn turbo-diesel over wie-weet-welk Afrikaans pad jaagt - dat is hij; die man met dat viriele masker, verliefd gade geslagen door een vrouw omdat hij een reukwatertje gebruikt met een wilde geur - dat is hij ook. Als die uitnodigingen tot identificatie in hoofdzaak manlijk zijn, dan is dat omdat het ideale ik dat ze uitdragen inderdaad manlijk is en omdat een geloofwaardige zakenvrouw of chauffeur voorlopig worden voorgesteld alsof ze ‘manlijke’ eigenschappen bezitten. De toon verandert natuurlijk, net als de beelden, in de minder prestigieuze ‘vrijplaatsen’ zoals de supermarkten die voornamelijk door vrouwen worden bezocht. Het thema van de gelijkheid (zelfs, op termijn, van de ononderscheidbaarheid) van de seksen wordt er aangesneden op een symmetrische en omgekeerde manier: de nieuwe vaders, lees je soms in de vrouwenbladen, zijn geïnteres- | |
[pagina 28]
| |
seerd in het huishouden en in de babyverzorging. Maar in de supermarkten verneemt men ook het rumoer van het hedendaagse prestige: van de media, van de beroemdheden, van de actualiteit. Want het opmerkelijkste blijft, al met al, wat je zou kunnen noemen de ‘kruisbestuiving’ van de publiciteitsmachines. De commerciële radiozenders maken reclame voor de grote supermarkten; de grote supermarkten voor de commerciële radiozenders. Reisbureaus bieden reizen naar Amerika aan en de radio informeert ons erover. De bladen van de luchtvaartmaatschappijen maken reclame voor hotels, die reclame maken voor de luchtvaartmaatschappijen - want het interessante is dat alle gebruikers van de ruimte op die manier gevangen zitten in de echo's en de beelden van een soort kosmologie die, anders dan die welke de etnologen plachten te bestuderen, objectief universeel is, en tegelijkertijd vertrouwd en prestigieus. Daaruit volgen tenminste twee dingen. Enerzijds hebben die beelden de neiging om een systeem te vormen; ze schilderen een wereld van consumptie die elk individu zich eigen kan maken omdat hij er onophoudelijk wordt aangesproken. De verleiding van het narcisme is hier des te fascinerender omdat ze de gemeenschappelijke wet lijkt uit te drukken: doe als de anderen om jezelf te zijn. Anderzijds produceert de nieuwe kosmologie, zoals alle kosmologieën, herkenningseffecten. De paradox van de ‘vrijplaats’: de vreemdeling, verdwaald in een land dat hij niet kent (de vreemdeling ‘op doorreis’) herkent er zichzelf alleen in de anonimiteit van de autosnelweg, de tankstations, de grote supermarkten of de hotelketens. Het uithangbord van een benzinemerk is voor hem een geruststellend merkteken, en opgelucht vindt hij op de schappen van de supermarkt de vertrouwde schoonmaakmiddelen, de huishoudartikelen of de voedingsmiddelen van de multinationale firma's. Omgekeerd houden de Oostelijke landen iets exotisch omdat ze nog niet over alle middelen beschikken om zich aan te sluiten bij de mondiale ruimte van de consumptie.
VERTALING: PIET MEEUSE |
|