Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2002 (nrs. 97-100)
(2002)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Harry Bekkering
| |
[pagina 63]
| |
sages, en ook de stijl, de toon, is aan het beoogde publiek aangepast. Vaker kwam het voor - tot in onze tijd, zoals we nog zullen zien - dat slechts de eerste reis, bijvoorbeeld in Gulliver's reis naar Lilliput uit 1853 (in de vertaling/bewerking van ene Bruinses), of, regelmatiger, de eerste twee reizen ( Gullivers reizen naar Lilliput en andere vreemde landen (1872) van J.J.A. Goeverneur, bekend bewerker van ‘grote’ boeken uit het buitenland als Prikkebeen, Robinson Crusoë en De negerhut van Oom Tom ) voor de jeugd werden bewerkt. In woordkeus, verteltrant, en ‘opheldering’ door middel van vele illustraties zijn zulke uitgaven duidelijk afgestemd op de jonge lezer. Vermakelijk én leerzaam moesten ze zijn. Men luistere naar vertaler/bewerker Bruinses: ‘Het boeksken, met zulke lieve plaatjes versierd, zal zeker een aangenaam geschenk zijn voor de Nederlandsche jeugd, en vader en moeder zullen hier en daar stof genoeg vinden tot nuttige en behartigingswaardige opmerkingen en teregtwijzingen, wat, helaas, in vele der tegenwoordige zelfs meditérende boeken en boekjes voor de Jeugd het geval niet is - afgezien ook daarvan, dat de jonge lezer zich er schuldeloos en schadeloos meê kan vermaken.’ | |
Dat wisten we allemaal níetTerug naar de eerste leeservaringen met Gullivers reizen. Weinig weet zullen we in onze jonge jaren hebben gehad van alle toespelingen op gebeurtenissen in politiek en samenleving uit de jaren 1688-1725. Nogal wat zaken zullen we alleen maar scatologisch (al kenden we dat woord toen nog niet) grappig, gek gevonden hebben, de effectieve wijze bijvoorbeeld waarop Gulliver met zijn urine de paleisbrand blust en de verontwaardigde reactie van de keizerin daarop, maar tegelijkertijd zagen we als niet ingevoerde lezers daardoor wellicht over het hoofd, dat het in dit boek om méér ging, namelijk dat Gullivers reizen óók de politieke (dus menselijke) gebreken in het algemeen, zoals machtsmisbruik en partijstrijd aan de kaak stelt. Eigenlijk had ik toen ook wel iets meer willen weten over de man áchter het werk: dat er over hem zeer verschillende opvattingen de ronde deden. Gullivers reizen gezien als het geestesprodukt van een gefrustreerde naar Ierland uitgeweken deken, die vanuit zijn ballingsoord zijn gal spuwde over de mensheid of - nog erger - van een geestesgestoorde misantroop of, iets positiever, van een pessimist met een scherp oog voor menselijke zwakheden. Hoe hij het zelf zag, las ik vele, vele jaren later, in een beroemde brief aan Alexander Pope: ‘I have ever hated all Nations professions and Communityes and all my love is towards individualls (...) I have got Materials Towards a Treatis proving the falsity of that Definition animal rationale; and to show it should be only rationis capax. Upon this great | |
[pagina 64]
| |
foundation of Misanthropy (though not Timons manner) the whole building of my Travells is erected.’ Twee maanden later achtte hij het noodzakelijk er nog het volgende aan toe te voegen, als om elk misverstand uit te sluiten: ‘I tell you after all that I do not hate Mankind, it is vous autres who hate them because you would have them reasonable Animals, and are Angry for being disappointed.’ We wisten, jong als we waren, natuurlijk ook niet dat Gullivers reizen een ver doorgevoerde parodie was op de populaire reisbeschrijvingen uit de zeventiende en achttiende eeuw. Waarschijnlijk, ik weet het eigenlijk wel zeker, ontbraken in ‘onze’ uitgaven ook de in het origineel telkens herhaalde mededeling dat Gulliver niets dan de waarheid spreekt, als ook de zeer gedetailleerde technische uitweidingen over het - letterlijk - reilen en zeilen der schepen, die er toe moesten leiden, dat de lezer hem op zijn woord diende te geloven. Eigenlijk bezaten we geen of nauwelijks achtergrondkennis en ontging ons veel van de intenties van de auteur. Wisten wij veel dat in de waaghals Flimnap, die zijn vermetele dans op het koord bijna met de dood moest bekopen, Sir Robert Walpole viel te ontwaren? Walpole, de machtige leider der Whigs en Engelands prime-minister tot 1742, die zich ondanks allerlei schandalen toch staande wist te houden (ook toen al bleken hoogwaardigheidsbekleders zeer aan het pluche gehecht te zijn). Dat Blefuscu voor Frankrijk stond, dat de vijandschap tussen Lilliput en Blefuscu zijn wortels had in de Spaanse successie-oorlog, het was ons onbekend. Dat de hele ei-kwestie (dient men het ei aan het brede eind kapot te tikken dan wel aan het smalle eind?) te herleiden was tot de geloofsstrijd tussen katholieken en protestanten, voor ons was dit slechts een grappige dwaze discussie. Pas veel later kreeg ik écht door dat groot en klein sleutelbegrippen zijn, waar het gaat om de interpretatie van deze classic. Beide begrippen komen fraai samen - dat zeg ik nú, laat daar geen misverstand over bestaan - in deze situatie: Gulliver, in het nauw gedreven in het korenveld in Brobdingnag, is aan de genade van de reuzen overgeleverd, en realiseert zich dan ineens dat hij in dit land net zo onaanzienlijk lijkt als een inwoner van Lilliput in Engeland. Hij komt dan tot de conclusie dat afmetingen eigenlijk maar betrekkelijk zijn (‘Undoubtedly Philosophers are in the Right when they tell us, that nothing is great or little otherwise than by Comparison.’) Dus: wat wij als mensen bereikt hebben, is alleen in onze eígen ogen indrukwekkend, omdat onze visie per definitie beperkt is. Anders gezegd: de wijziging van perspectief is bepalend voor Gullivers eerste twee reizen, die in feite elkaars complement zijn. Waar in Lilliput eerst en vooral de gebreken van de hele (vooral Engelse) menselijke samenleving worden getoond, daar staat in | |
[pagina 65]
| |
Brobdingnag het individu centraal. Op dezelfde voet doorredenerend en interpreterend is het aardig om te zien dat door vergroting het menselijk lichaam weliswaar zijn schoonheid verliest, maar dat Gulliver ook reeds snel inziet dat hij fout zit, wanneer hij denkt dat wreedheid en barbaarsheid toenemen met de fysieke omvang. De lezer weet - opnieuw -: absolute oordelen zijn uit den boze. Aanvankelijk vindt Gulliver de reuzen, twaalf keer groter dan hij, afstotend - hun ruwe huid is afschrikwekkend in vergelijking met de lelieblanke huid van de Lilliputters -, alras ontdekt hij dat de Brobdingnaggers door dat vergrotend (en vergrovend) effect gemener lijken dan ze daadwerkelijk zijn. Wat ook hieruit blijkt: In Lilliput is er voortdurend sprake van veelal kwaadaardige achterdocht, in Brobdingnag heerst een soort vriendelijke verdraagzaamheid. Weliswaar ontbreken daar normale menselijke ondeugden niet - de kwajongen die met een (nogal grote) hazelnoot op Gullivers hoofd mikt, de knorrige oude buurman die de grenzeloos hebzuchtige boer aanraadt Gulliver in de stad ten toon te stellen -, maar het volk als geheel wordt gekenmerkt door een nuchtere en praktische levenshouding, waarin het gezond verstand overheerst. De koning bezit al deze eigenschappen en vertegenwoordigt zo in feite het hele volk. Zo vormt hij in alles het tegendeel van de megalomane (sic!) keizer van Lilliput: verstandig en rechtvaardig, een ideale vorst die boven de partijen staat en meer een vader voor zijn volk is dan een autoritair heerser. Hij verafschuwt politieke intriges en is wars van oorlogvoering en (partij)strijd. | |
Van satirisch reisverslag naar spannend reisverhaalNiet alleen in Nederland zijn er bewerkingen voor kinderen, ook in Engeland
zélf werd Swifts werk in die zin aangepast, waarvan de bekendste de
zogenaamde Everyman-editie is. Vier vertalingen c.q. bewerkingen heeft de
Vlaamse Reinilde van Laer onderzochtGa naar eind*
Wat direct opvalt - we zagen het al bij de negentiende- eeuwse bewerkingen - is, dat er slechts één is, die alle vier de boeken van het oorspronkelijke werk heeft opgenomen, twee andere vertalen slechts de eerste twee boeken en de vierde vertaalt drie van de vier. Overigens, het feit dat de uitgever (of bewerker, dat is niet altijd duidelijk) al dan niet voor een volledige uitgave kiest, zegt niets over (het behoud van) het satirische karakter van de betreffende editie. Zo blijken de twee uitgaven die slechts twee verhalen ‘vertalen’ het meest de satirische aard behouden te hebben en is de meest complete uitgave om zo te zeggen het minst kritisch. Dat het vierde boek in drie van de vier edities is weggelaten, verklaart Van Laer vanuit de omstandigheid dat in de episode bij | |
[pagina 66]
| |
de Houyhnhnms Swifts misantropie het meest uitgesproken aanwezig is, wat naar alle waarschijnlijkheid niet pedagogisch verantwoord werd geacht. Over die vierde reis gesproken. Nogal wat interpretatoren zien zich juist met betrekking tot deze reis voor problemen gesteld. Menigeen ziet in dit gedeelte een vooraankondiging van Swifts krankzinnigheid, maar blijkens zijn biografie lijkt dat niet terecht. Bovendien, het derde verhaal is later geschreven en niemand heeft daar vormen van krankzinnigheid in aan getroffen. Weer anderen beschouwen dit deel als een aanval op -jawel - de mensheid in het algemeen. In deze interpretatie zou de mens twee verschillende kanten bezitten: een Yahoo-kant en een Houyhnhnms-kant. De eerste zou de laatste overheersen. Swift zou de Houyhnhnms hebben voorgesteld als een soort ideaal, waaraan de mens zou moeten proberen te voldoen. Er is binnen deze zienswijze wel een verband gelegd met door Swift gehouden preken, waarin hij, in vrijwel dezelfde bewoordingen als in het vierde verhaal, zijn beklag doet over het dierlijke gedrag van de menselijke soort. Een interpretatie die goed aansluit bij die biografen, die de nadruk leggen op de misantropische kant van Swifts karakter. Maar een andere verklaring is ook mogelijk. Niet alleen op de Yahoos wordt kritiek geleverd, meer impliciet wordt toch ook het gedrag van de wel érg nobele paarden belachelijk gemaakt. Immers, zij leven vrijwel zonder emoties of hartstochten, zij volgen enkel de regels van het verstand, en treuren niet om het verlies van een dode of het vertrek van een huisvriend. Een dergelijke houding kán toch niet bedoeld zijn als een nastrevenswaardig ideaal. Aan wat mij voorkomt als een ideaalbeeld wordt veel meer voldaan door de Portugese kapitein, die Gulliver ondanks zijn vreemde, wat vijandige gedrag menslievend opvangt. En als bijkomend argument kan gelden, dat het gedrag van de koning der reuzen en dat van Gulliver in het land van de Lilliputters met dit beeld overeenkomt. Het betreft dan immers eerst en vooral vredelievende, goedwillende mensen, die niet alleen aan zichzelf denken, maar ook aan anderen, dit in tegenstelling tot de toch behoorlijk egoïstische Houyhnhnms. Omdat het vierde verhaal zo'n marginale plaats inneemt in de jeugdliteraire bewerkingen, zowel kwantitatief als kwalitatief, meende ik er goed aan te doen er enige woorden aan te wijden, al was het alleen maar om duidelijk te maken, wáárom het zo'n marginale positie bekleedt. In bijna alle bewerkingen vindt een soort verschuiving plaats, wat wellicht te maken heeft met wat je een verschil in genre zou kunnen noemen: in plaats van een reisverslag (zoals bij Swift), een relaas waar- | |
[pagina 67]
| |
in de werkelijkheid wordt gesuggereerd om het fictieve karakter van het werk ironiserend te benaderen, is er in de jeugdliteraire bewerkingen veeleer sprake van een reisverháál, waarin wordt geprobeerd een illusie van werkelijkheid te scheppen. En hoe gaat dat in zijn werk? Allereerst worden bepaalde zaken als verwijzingen naar het genre, passages met een (zogenaamd) wetenschappelijk karakter weggelaten: ‘Gegevens als naam, gewicht, ligging en richting van het schip of vermelding van de naam van de kapitein worden geschrapt.’ (Van Laer). En ook andere, dikwijls humoristische, elementen, die door hun wetenschappelijkheid de illusie van werkelijkheid willen creëren, worden weggelaten, zoals de pseudo-wetenschappelijke beschrijving van de magneet, die ervoor zorgt dat Laputa zich kan bewegen in de gewenste richting en de manier waarop de Laputters door ingenieuze uitvindingen de natuur regelen. Ook worden satirische elementen en tijdskritiek óf weggelaten óf uitgelegd, met als gevolg uiteraard dat de satire weliswaar duidelijker wordt, maar vanzelfsprekend ook zwakker. Grote stukken tekst verdwijnen zo en soms vallen aanzienlijke gedeelten vol met ‘bezwaren tegen de geest der eeuw’ zonder meer weg. Een voorbeeld: een groot gedeelte van de reis naar Brobdingnag, waarin uitleg wordt gegeven over het Engelse parlement, het gerecht, de rekenkamer, de landsverdediging, de geschiedenis van Engeland en de kritiek van de keizer hierop keert eenvoudigweg niet terug. Vele woorden blijken taboe (voor kinderen): ‘..van meer “getekende termen als “anus”, “pudenda”, “concupiscence” tot meer onschuldige termen als “embryo”, “abortive birth”, “breast” etc.’ (Van Laer). Naast vormen van reductie wordt er ook het een en ander toegevoegd; details die het verhaal aanschouwelijker maken, dichterbij brengen en daardoor minder wetenschappelijk abstract, en die ongetwijfeld de bedoeling hebben spanning op te wekken:‘ ... bijvoorbeeld wanneer Gulliver “somewhat that looked like a boat overturned” ontdekt, wat in een vertaling wordt:“...zag ik plotseling iets zwarts drijven, iets als de rug van een grote schildpad of-nee-ja-toch het leek een omgeslagen boot.” (Van Laer). Zoals uit het vorige citaat al enigszins bleek wordt Gulliver meer van binnenuit getekend. Is de persoon van Gulliver in de oorspronkelijke versie ondergeschikt aan het satirische karakter van het verhaal, in de bewerkingen krijgt hij meer persoonlijkheid. In plaats van een toch voornamelijk zakelijke verslaggever wordt hij een (be)levende - in moderne termen - vertegenwoordiger van de participerende journalistiek. In deze verandering speelt tevens de verschuiving van indirecte rede naar directe rede mee. Die stilistische ‘truc’ wordt veelvuldig toege- | |
[pagina 68]
| |
past:‘ Over de raad in Lilliput zegt Gulliver:“apprehend my breaking loose; that my diet would be very expensive, and might cause a famine. Sometimes they determined to starve me, or at least to shoot me in the face with poisoned arrows, which would soon dispatch me: but again they considered, that the stench of so large a carcase might produce a plague in the metropolis, and probably spread through the whole kingdom”. In een van de vertalingen wordt dit:“Hij zou zijn ketenen kunnen verbreken!” “Zijn onderhoud zal enorm veel kosten en tot hongersnood kunnen leiden.” “Laten we hem met vergiftigde pijlen doden.” “Jawel!...maar als dat dikke zware lichaam tot bederf overgaat kan het hele eiland infecteren.”’ (Van Laer). Ook elders vinden ‘inlassingen’ plaats die kennelijk als ‘kinderlijk’ worden beschouwd. Krijgt in het oorspronkelijke verhaal de bevolking het bevel Gulliver van kleding en linnengoed te voorzien, in een van de bewerkingen wordt het een eigen initiatief van de bevolking:“..toen ik de Blefuscu-vloot veroverd had, uitte de dankbaarheid van het Lilliputtervolkje zich in een gul gebaar! Ze brachten geld bijeen voor een nationaal geschenk aan de overwinnaar van Blefuscu, en geschenk dat zou bestaan in kleren en linnengoed. Dat was geen kleinigheid voor zulke dreumesen!”’ (Van Laer) Een ander aardig en humoristisch voorbeeld van een uitbreiding is waar Swift slechts aangeeft dat het kabaal dat uitbreekt, wanneer Gulliver (in Lilliput) voor het eerst rechtop gaat staan, niet in woorden uit te drukken is. Een van de vertalers/bewerkers lukt dat wel: ’Nu brak er daar in de diepte een leven los van je welste! De brave burgers kwamen tot aan mijn schoenen, ze neusden onder de panden van mijn jas, die als grauwe vloertapijten het plein voor de tempel bedekten! Ze hotsten en botsten en drongen op elkaar, ze hieven hun armen ten hemel en schuddebolden met hun kopjes! Een Lilliputter keffertje, niet veel groter dan een muisje, had zich tussen mijn benen tot vlak bij mijn vest gewaagd en blafte nu verwoed in ‘t Lilliputs.’ (Van Laer) | |
Mijn eigen lectuur núIk zou bijna zeggen, wie van mijn leeftijd (58) kent hem niet? Ik heb het over P. de Zeeuw J.Gzn (vooral dat J.Gzn intrigeerde me indertijd mateloos), 1890-1965, onderwijzer, niet zozeer bekend vanwege zijn eigen historische romans - die boeken zijn vrijwel alle in de vergetelheid geraakt -, als wel vanwege zijn bemoeienis met een serie historische jeugdboeken. Hij stond immers aan de basis van de reeks ‘Oud Goud’, waarin hij tal van ‘klassieken’ (Don Quichot, De negerhut van oom Tom, Reinaert de Vos, Ben Hur, De historie van de vier Heemskinderen en ook Gullivers reizen ) bewerkte, maar ook enkele historische figuren of gebeurtenissen in een (bewerkt) jeugdig jasje stak ( De reis | |
[pagina 69]
| |
van Marco Polo , Willem de Zwijger, De overwintering op Nova Zembla, Michiel Adriaanszoon de Ruyter). Maar er is meer ‘Oud Goud’ dat er blinkt, want dezelfde uitgeverij (Van Goor) heeft eind jaren zeventig, begin jaren tachtig een aantal van die ‘klassieken’ van P. de Zeeuw J.Gzn opnieuw laten bewerken door verschillende, meer of minder bekende, (jeugd)literaire auteurs: Pinokkio (Anton Quintana), Don Quichotte (Hans Werner), Robinson Crusoë (Hans Werner), Reinaart de Vos (Karel Jonckheere) en Gullivers reizen (Peter van Gestel). Tussen de twee versies van Gullivers reizen zit vijf en dertig jaar, die van P. de Zeeuw J.Gzn is voor het eerst verschenen in 1946, de nieuwe van Peter van Gestel is gepubliceerd in 1981. De verschillen zijn opmerkelijk en geven een aardig beeld van ‘the times, they are a-changing’, namelijk hoezeer de opvattingen over jeugd en jeugdliteratuur zijn veranderd in zo'n vier decennia. Aan die oude bewerking - waarin wél alle vier de verhalen in verkorte vorm zijn opgenomen - van P. de Zeeuw J.Gzn gaat een inleiding over de auteur en zijn werk vooraf. Over Gullivers reizen stelt hij dat ‘in dit boek Swift in de vorm van een sprookje de staatslieden, de geleerden en verder feitelijk de gehele samenleving hekelt. Ombarmhartig drijft hij met allerlei dingen de spot. Maar hij doet dat zo fris (typisch zo'n woord dat bij die tijd past, H.B.), dat niemand er zich aan ergert en menigeen er nog iets uit leert (!HB).’ Een van oorsprong fel satirisch, kritisch en parodiërend werk wordt ‘een sprookje’ genoemd! Door een dergelijke genre-aanduiding worden er eigenlijk onmiddellijk de scherpe kantjes vanaf gehaald. Daar komt ook nog dit bij. Swift gaf zich nog de moeite zijn werk een zo realistisch mogelijk aanzien te geven, door naast landkaarten een portret van Gulliver, een brief van deze avontuurlijke kapitein en van diens uitgever aan de uitgave toe te voegen. Wat bij P. de Zeeuw J.Gzn rest, is een fictief verhaal met illustraties. Het (op bestaande reisverhalen) parodiërende karakter van het oorspronkelijke werk is geheel op de achtergrond geraakt. Wat ook totaal uit beeld verdwenen is, is Swifts aandacht voor de scatologie. In Gulliver's travels kan de aandacht daarvoor ‘verklaard’ worden vanuit Swifts intentie zo waarheidsgetrouw mogelijk te zijn of in elk geval zo over te komen. Wellicht ook om Gullivers neiging tot zindelijkheid te benadrukken en zo sympathie bij de lezer te wekken. Niets van dit al bij de eerste ‘gouwe ouwe’. Zelfs de toch ongetwijfeld als komisch bedoelde brandblusscène ontbreekt. ‘Urine’ hoort -in die tijd - kennelijk niet in dit ‘sprookje’ thuis. Vanzelfsprekend worden dan ook de seksueel getinte passages weggelaten. Gulliver ziet géén blote hofdames, evenmin mag hij vanaf hun tepels genieten van het uitzicht. Ook van het aan- en | |
[pagina 70]
| |
uitkleden van het kleine mannetje Gulliver door de lieve boerendochter Glumdalclitch blijven we verstoken. Al te specifieke plaats- en tijdsaanduidingen ontbreken. P. de Zeeuw J.Gzn wil het verhaal kennelijk bewust vaag houden, als in - jawel - een sprookje. Verwijzingen naar de Engelse achtergrond van de verteller worden zo beperkt mogelijk gehouden, wat tevens geldt voor de reisbeschrijvingen. Op deze manier verdwijnt ook de parodie op het zeemansjargon in achttiende-eeuwse reisverhalen, de ten behoeve van het realistisch gehalte opgenomen uitweidingen over wind en zeilen. Het specifieke wordt kortom gegeneraliseerd, met alle afvlakkende gevolgen vandien. Het viel te verwachten dat vooral die passages weggelaten zijn, waarin kritiek geuit wordt op staatsbestel en justitie. Van het verslag over ouders die niet geschikt zouden zijn om hun kinderen op te voeden krijgen we niets te horen, de liefdesdaad is immers eerst en vooral (onverantwoordelijk) egoïstisch van aard. Dat vrouwen wispelturig en overspelig zijn, P. de Zeeuw J.Gzn zwijgt er in alle talen over. Een kleine vergelijking. In Swifts werk worden we geconfronteerd met Gullivers uiteenzetting (tegenover de koning der reuzen) over Engeland, zijn regering en het justitiële apparaat aldaar, de deugden en vooral de ondeugden van zijn inwoners. Geen woord daarover in Oud Goud I. Dat de kritiek van de koning op Engeland dientengevolge wat minder uitgesproken is, mag derhalve geen verbazing wekken: ‘De koning (...) verzocht me toen hem eens nauwkeurig in te lichten over de wijze, waarop Engeland werd geregeerd. Dat deed ik graag en het speet me alleen maar, dat ik niet zulk een redenaar was als Demosthenes en Cicero, om in schone taal de lof van mijn vaderland te zingen. De koning nam mij daarop in de hand en zei: “Mijn kleine vriend Grildrig, je hebt een schone lofrede op je vaderland gehouden en ik heb daaruit duidelijk begrepen, dat in jullie land ook niet alles is, zoals het behoort te zijn. Ik moet je zeggen, dat ik volstrekt geen bewondering koester voor je volk, dat ik een verderfelijk ras vind. Nu weet je precies hoe ik erover denk!”’ Het paginalange verslag van Gulliver (bij Swift) wordt teruggebracht tot de enkele woorden ‘dat deed ik graag’ en de kritiek van de koning wordt afgezwakt, al is het kritische aspect niet gehéél komen te vervallen. Ook de dood wordt om zo te zeggen met fluwelen handschoenen beschreven: de nuchtere houding van de Houyhnhms - het misantropische vierde deel is, zoals gezegd, in tegenstelling tot vele andere bewerkingen wel opgenomen - ten opzichte van het sterven van hun medepaarden wordt níet beschreven, net zo min als Gullivers doodsverlangen (in datzelfde deel), nadat bekend is geworden dat hij niet langer | |
[pagina 71]
| |
in het rijk der paarden mag verblijven. Gulliver valt flauw, als hij dat bericht krijgt en dan lezen we (in het origineel): ‘When I came to myself, he told me, that he concluded I had been dead. (For these people are subject to no such Imbecilities of Nature). I answered, in a faint voice, that Death would have been too great an Happiness (...) the certain Prospect of Death, was the least of my Evils.’ Wat lezen we in de bewerking? ‘Toen ik weer bijkwam, zeide hij, gemeend te hebben, dat ik dood was, omdat flauw vallen bij de Houyhnhnms onbekend is. Ik antwoordde, dat mij dat overkomen was door de grote aandoening, die zich van mij had meester gemaakt op het horen van zijn boodschap.’ De kern van de boodschap blijft weliswaar intact, maar de ironische toon is verdwenen, wat ook blijkt uit het vervolg van deze passage: ‘...yet in my weak and corrupt Judgment, I thought it might consist with Reason to have been less rigorous.’ Wat vervlakt wordt tot: ‘Ik (...) had toch graag gewild, dat het wat minder streng was geweest.’ Bij de bewerking, zoals we die tot nu hebben leren kennen, past ook, dat het einde van het vierde deel nogal afwijkt van het origineel. In de jeugdliteraire versie lezen we niets over de stank van de Yahoo's, niets over de walging die hij voor vrouw en kinderen voelt, niets over de spijt zijn inferieure ras te hebben voortgezet. In plaats daarvan vernemen we - slechts - dat Gulliver zich afzondert en maar moeilijk kan wennen. We worden enkel geïnformeerd over de vriendelijke en behulpzame Portugese kapitein en over zijn terugreis naar Engeland: ‘Toen ik eindelijk weer bij mijn vrouw en kinderen was teruggekeerd (...)’ Dit ‘eindelijk’ ontbreekt bij Swift. Dáár, in wat bij Swift een soort mundus inversus is geworden, geeft Gulliver de voorkeur aan zijn paarden en de staljongen, omdat deze zo heerlijk ruikt. Pas na vijf jaar mag zijn vrouw bij hem aan tafel eten en nog ruikt hij haar stank. Dat is andere koek dan het vlakke ‘happy end’ in de bewerking. | |
The times, they are a-changingHoe anders is het gesteld in Van Gestels ‘vrije navertelling’. In deze versie zijn slechts de reizen naar Lilliput en Brobdingnag in bewerkte vorm opgenomen, de naverteller maakt in zijn vermakelijke inleiding ook geen melding van het bestaan van de twee andere delen. Redenen? Wellicht meende Van Gestel - nu een gevierd en veelvuldig bekroond jeugdliterator - dan wel de uitgever dat die reisverslagen te negatief van aard waren: de mens werd daarin - is klaarblijkelijk de opvatting geweest - al te zeer afgeschilderd als een minderwaardig schepsel. Maar daar staat tegenover dat in het geval van Van Gestel er geen sprake is van een reductie van Swifts strekking en inhoud van de eerste twee delen. In feite blijft deze versie Swift getrouwer dan de eerste van | |
[pagina 72]
| |
P.de Zeeuw J.Gzn. De inleiding zet wat dit betreft al onmiddellijk de toon. Na een korte biografische schets weidt hij uit over de ideeën uit de achttiende eeuw en vergelijkt deze met die van tegenwoordig, op een wijze die de jonge lezer - van deze tijd! - onmiddellijk bij het verhaal betrekt: ‘Swift leefde een groot deel van zijn leven in die merkwaardige achttiende eeuw. Nu is die achttiende eeuw natuurlijk helemaal niet merkwaardiger of waanzinniger dan alle andere eeuwen; die zotte twintigste eeuw met al zijn raketten en woeste oorlogen niet uitgezonderd. In die tijd van Swift - die achttiende eeuw - droegen mensen die iets over andere mensen te vertellen hadden pruiken. Onder die pruiken zat meestal - niet altijd - hun eigen haar. Dat haar was dikwijls niet erg schoon, het kriebelde over het algemeen onder die pruiken. En die mensen dachten net als wij nu, dat ze in een zeer moderne eeuw leefden.’ Ook wat hij over het boek zélf vertelt, heeft dezelfde laconieke tongue-in-cheek-toon: ‘Jonathan Swift (...) keek om zich heen en vond zijn eigen eeuw een beetje achterlijk. Hij vond het dwaas dat mensen elkaar met wapens te lijf gingen, dat ze elkaar bedrogen en hij vond het stuitend dat mensen met geld en bezittingen gingen denken dat ze veel meer betekenden dan mensen zonder geld en bezittingen. Toen hij al vrij oud was, schreef hij zijn beroemde boek. In dat boek schreef hij niet regelrecht wat hij van zijn medemensen vond. (..). Nee. Hij deed net alsof hij een gezellig verhaal vertelde. Een soort sprookje. De merkwaardige avonturen van een man die in een land terecht kwam met allemaal zeer kleine mensjes, en die ook terecht kwam in een land met heel grote mensen. Science-fiction noemen we dat nu. Allemaal fantastische avonturen die je alleen in boeken tegenkomt.’ Hoewel Swift hier wellicht al te zeer als een socialist avant la lettre wordt afgeschilderd, zo blijft wél - in inleiding én bewerking - de strekking van Gullivers reizen grotendeels overeind. Weliswaar spreekt ook Van Gestel van ‘een sprookje’, toch probeert hij middels vergelijkingen en verwijzingen de aard van het oorspronkelijke verhaal vast te houden en is hij expliciet - het is tenslotte een boek voor jonge lezers - in zijn aanduiding, waar het verhaal volgens hem over gaat. Dit is zijn moraal van het verhaal: ‘Als je Gullivers reizen goed leest, kun je ook begrijpen hoe raar en klein een reus - die van een andere planeet komt of zo, wij leven tenslotte in een moderne tijd - onze aarde wel zal vinden. Hij zal zijn hoofd schudden en denken: Waar maken al die priegeltjes zich toch druk over?(...). Ja, dat kan zo'n man makkelijk denknen omdat hij groot is. Hij zal wel anders piepen als ie op een planeet terechtkomt waar de mensen allemaal oneindig veel groter zijn dan hij.’ En dat het verhaal ook amusant is om te lezen, wordt evenmin onver- | |
[pagina 73]
| |
meld gelaten: ‘Verder is het natuurlijk gewoon leuk om over die avonturen van Gulliver te lezen. Je hoeft er niet diep over na te denken. We zijn allemaal dwergjes. Da's niet zo erg. Als je dat maar goed beseft af en toe, is er niks aan de hand. Nu ja, niks?’ Hierna kan het échte verhaal beginnen, maar de stijl verandert niet wezenlijk. Ondanks het betrekkelijk populaire taalgebruik blijft Swifts toon en intentie intact. Een aardig illustratief voorbeeld (met Reviaanse [zie Ik bak ze bruiner] invloeden): ‘Door alle avonturen had ik nog niet de gelegenheid gevonden om mijn lichaam eens rustig van allerlei onreine stoffen te ontdoen. Ik kroop de tempel in. In een van de hoeken bakte ik een geweldige bolus. Het gevoel van opluchting maakte snel plaats voor een gevoel van schaamte.’ Wanneer je deze passage vergelijkt met Swifts tekst, dan is het duidelijk dat de strekking gelijk is gebleven, al is het taalgebruik meer van deze tijd: ‘I had been for some Hours extremely pressed by the Necessities of Nature (...). I was under great Difficulties between Urgency amd Shame. The best Expedient I could think on, was to creep into my House, which I accordingly did; and shutting the gate after me, I went as far as the Length of my Chain would suffer; and discharged my Body of that uneasy Load.’ De tot nu toe gegeven citaten laten overduidelijk zien dat er nogal wat verschil bestaat met de editie van P. de Zeeuw J.Gzn. Van Gestel deinst er ook niet voor terug om woorden uit de scatologische sfeer te hanteren. De - bekende - brand wordt bij hem wél geblust en Gulliver mag hier zonder meer de hofdames ‘in hun nakie’ gadeslaan en ook zijn aan- en uitkleden vormt hier geen enkel probleem. Evenmin wordt de jonge lezer Gullivers visie onthouden op de volumineuze borsten van de vrouwen in Brobdingnag: ‘..het huilende kind werd getroost met de borst. Een aangenaam schouwspel vond ik dat niet. De tepel was bijna zo groot als mijn hoofd, en overal op die tepel ontdekte ik puisten, kleurverschillen en andere oneffenheden. Hoe afschuwelijk moesten die Lilliputters mijn huid niet hebben gevonden. Ik had mij dat indertijd niet gerealiseerd. En al die dames in Engeland met hun fraaie perzikhuidjes! De mannetjes uit Lilliput zouden ze wanstaltig hebben gevonden; wezens met een vlekkerige huid vol bergjes en putten.’ Ook al heeft Van Gestel het een en ander weggelaten - twee delen -, toch kan gezegd worden, dat hij in zijn versie dichtbij (de sfeer van) Swift is gebleven, meer dan de (zogenaamd) volledige De Zeeuw. De satirische strekking van het boek wordt - dat kon gegeven de doelgroep nu eenmaal niet anders - explicieter verwoord, eigenlijk al vanaf de inleiding, maar in feite geldt dit voor het hele boek. De beschrijving van de stad der Lilliputters krijgt bijvoorbeeld dit moralistische slot: ‘Eén ding had alles gemeen: het was klein en dat kwam alleen maar omdat ik | |
[pagina 74]
| |
zo veel groter was. Voor het eerst van mijn leven kon ik een stad in zijn totaal zien. Leerzaam was dat. Ik zag dat het leed van de één veel te maken had met de welvaart van de anderen. Ik begreep dat mijn landgenoten ver weg - allemaal niet veel groter of kleiner dan ik - in werkelijkheid net zo klein en benepen waren als deze Lilliputters.’ Met andere woorden, Van Gestel beloofde het reeds in zijn inleiding, het verhaal is niet alleen maar leuk, er is óók nog een andere betekenisdimensie.
Wat heeft mijn herlezing, nú, eigenlijk opgeleverd? Dat ik me nauwelijks meer kan voorstellen dat Gullivers reizen van P. de Zeeuw J.Gzn me vroeger ooit enig ‘leesplezier’ heeft bezorgd, omdat die editie stilistisch van een vlakheid is, die ik niet voor mogelijk had gehouden. Ik zei het al in ander verband, de (leef)tijden veranderen. Het moét wel louter en alleen de inhoud zijn geweest, de dwaze avonturen van een wat bizarre man op bezoek bij reuzen en dwergen, die mij hebben gefascineerd, niét de taal. Daarom was de veel oorspronkelijker en vrijmoediger versie van Peter van Gestel voor mij een eye-opener, zó kan het dus ook. De vergelijking van de twee Oud Goud-versies heeft me - wat wel enigszins te verwachten viel natuurlijk - in mijn opvatting gesterkt, dat bewerkingen van ‘meesterwerken uit de wereldliteratuur, toegankelijk gemaakt voor jongens en meisjes’ (tekst achterkant editie De Zeeuw) bij uitstek geschikt zijn om zicht te krijgen op verschuivingen in opvattingen en ideeën over jeugd én jeugdliteratuur: Wat mocht en kon toen allemaal níiet en nu wél? Wellicht zijn dit soort vergelijkingen, juist vanwege die grotere zichtbaarheid van veranderingen, zelfs geschikter om dit soort vaststellingen te doen dan een vergelijking van ‘gewone’ primaire werken uit verschillende perioden. Waarvan akte. |
|