| |
| |
| |
Lloyd Haft
Zeven gedichten
Verkondiging
waar je de klos hebt laten vallen,
waar een hand van je vrijkomt
Al wat je meende te weven
onder de hand die opgaat leeg,
diep uit de hemel gedaald,
van onder je uitziend oog
komt altijd het woord dat je hoort.
Want hoe zal de engel anders
van de huiver niet houdt?
| |
| |
| |
Moeder
niet verhaald, niet vergeten.
Maar hier - het uur dat ik groet
warmt mijn hand van nabij
hier in mijn armen verheven.
onder mijn hart de hemel:
geen ander weet de naam want hier,
| |
| |
| |
Moeder II
is een oog in de aarde gekomen
rotsen van ouder vertrouwen
en ademen in open dat je bent.
Veertig dagen uit een oud geschrift
worden bij jou de veertigduizend slagen
Wat waren de stenen anders
(waar je doorbrak) dan woorden,
namen die je achterliet om zien?
| |
| |
| |
Moeder III
wie komt in de kleur van je handen.
uit het rood van je knieën,
Rood aan je knieën ontnomen
die staat in het warm van je handen.
| |
| |
| |
Drie verzen
I
Je zei dat ik je raam was.
en de boom erbuiten noemde je
| |
| |
II
Dat er vlak aan mijn raam
Jij sprak en met je woorden
| |
| |
III
zag ik een lichaam lichten voor mij,
als in het bos plotseling hervonden
Ik dacht: in de taal van mijn vaderen
En je woord vatte vuur, werd
vóór mij rijzen en komen,
warm tussen hemel en aarde,
warm van je lichtje stem.
|
|