Theodor W. Adorno
Na Auschwitz
Het alternatief, cultuur in haar geheel ter discussie te stellen, van buitenaf, onder de grote noemer van de ideologie, of haar met de normen te confronteren die zij zelf heeft uitgekristalliseerd, is voor de kritische theorie onaanvaardbaar. Vasthouden aan een keuze tussen een immanente of transcendente benadering, is een terugval in de traditionele logica waarop Hegels polemiek tegen Kant betrekking had: dat elke methode die grenzen bepaalt en binnen de grenzen van haar object blijft, juist daardoor deze grenzen te buiten gaat. De cultuurtranscendente positie wordt door de dialectiek in zekere zin voorondersteld als het bewustzijn dat zich bij voorbaat niet onderwerpt aan de fetisjering van de wereld van de geest. Dialectiek betekent een onverzoenlijke houding ten aanzien van iedere ‘verdingelijking’. De transcendente methode die met niet minder dan het geheel genoegen neemt, lijkt radicaler dan de immanente die aanvankelijk het geheel neemt voor wat het is. De transcendente methode betrekt een standpunt dat verheven is boven de cultuur en de maatschappelijke samenhang die als een rookgordijn om de samenleving hangt, een archimedisch punt als het ware van waaruit het bewustzijn de totaliteit, hoe zwaar die ook weegt, in beweging weet te brengen. (...)
De keuze voor een standpunt dat vrij zou zijn van iedere ideologische bevangenheid is even fictief als wat voor constructie van abstracte utopieën ook. Daarom ziet een transcendente kritiek van de cultuur zich, net als de burgerlijke cultuurkritiek, tot een regressieve houding gedwongen door bezwerend naar het ideaal van het natuurlijke te verwijzen, dat zelf een kern van de burgerlijke ideologie vormt. De transcendente aanval op de cultuur spreekt meer dan eens de taal van de vermeende vlucht, die van de onbedorven natuurmens. Hij veracht de geest: geestesproducten die immers alleen maar gemáákt zijn, alleen maar bedoeld zouden zijn om het natuurlijke leven aan het zicht te onttrekken, kunnen, omdat ze zogenaamd niets voorstellen, naar willekeur gebruikt en voor machtsdoeleinden ingeschakeld worden. Dat verklaart de ontoereikendheid van de meeste socialistische bijdragen aan de cultuurkritiek: ze missen de ervaring met datgene waar ze zich mee bezighouden. Doordat ze het geheel als met een spons willen uitwissen, ontwikkelen ze een affiniteit met de barbaarsheid, en hun sympathieën liggen ontegenzeggelijk bij het primitievere en ongedifferentieerdere, hoezeer dat ook in tegenspraak is met het niveau van de geestelijke productiviteit. De stoere verloochening van de cultuur dient als voorwendsel om het grofste, gezondste, zelf weer repressieve te bevorderen,