Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1998 (nrs. 81-84)(1998)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] J. Bernlef Bagatellen voor een landschap Een glinsterend slijmspoortje op een stronk een losgeraakte en bedauwde spinnendraad de wind, dit alles traag en lichtjes drogend Meer niet meer niet nodig ook Een glimlach en daar weer het vervagen van. Kleuren tussen alle kleuren in nog geen begin van woorden tinten die het ik doen terugspringen in zijn schaduw tot in het middaglicht die ook verging en blindheid heerste met de scherpte van de eerste blik. [pagina 12] [p. 12] Een vriend schreef ‘Ook is het voor de mens onmogelijk om boom te worden’ Hoogstens een boom die met zijn takken naar gezichten zoekt met zijn bladeren naar namen Zwijgend staan de boom en ik tegenover elkaar: hij met zijn jaarringen ik met mijn herinneringen De zwarte hond die langsloopt aarzelt geen ogenblik en licht zijn poot. Alsof kleuren je de rug toekeren je het palet ontzeggen en je het neerleggend alleen nog maar kunt kijken hoe zij daar in het verborgene gloeien. Zoals zij mij met half afgewend gelaat het meeste zegt, verstrikt in zwijgen en haar gebaar door het open raam de lege hemel binnenwaait. [pagina 13] [p. 13] Duinen verschuiven, hun gewassen kleuren lossen op in de ochtendzon Het stuifzand aan hun voet verlegt steeds weer zijn grenzen Een dennenappel spert zich open een gedachte die zich ontvouwt De gemuilkorfde hond kijkt mij in het voorbijgaan aan: moet je wat? Niemand heeft iets gevraagd niemand wil antwoord hier Wie achterom kijkt ziet hoogstens waar hij liep zoëven Taal noch teken - je sluit je lege hand om dit gevoel. [pagina 14] [p. 14] Zoveel plaatsen waar het leven geen naam heeft maar ook niet kan worden gebleven hoe graag wij ook De stijve rietkraag rond de hals van het ven, de berken breekbare dametjes op een bal de wind in helmgras: alsof een hand een hondenvacht gladstrijkt Zo verwijdert kijken ons van de wereld die leeg en eeuwig is de wolkjes van onze vergelijkingen lossen op in het zwerk. Er was eens een man die wilde zijn geliefde bezingen haar appelglanzen, haar donsbewegen hij raakte haar aan, legde zo zichzelf het zwijgen op. Er wordt gezegd... ach, men zegt zoveel. [pagina 15] [p. 15] Hoe onbereikbaar het zwijgen dat zo eenvoudig lijkt voor wat nog nooit van een woord heeft gehoord Zwijgen in alle talen aan geen mens voorbehouden (die tegen een steen klopt en binnen denkt) Wat zich naar alle kanten vertwijgend in blad vliegt dat later weer afvalt en zwart wordt, almaardoor zwijgend Terwijl de herinnering aan groen hem beklijft en de woorden kleurt tot ze blozen op zijn oude gerimpelde appelwangen De man staat steunend op een stok en probeert zich voor te stellen hoe het zou zijn als het niet meer was wat het geweest is, dit innige aanhoudende ruisen. Vorige Volgende